
fcxx I N L E I D I N G.
,, teneemen tot derzelver mond, en ik vond bet,
„ in alle opzigten zeer onwaarfchijnlijk dat zij
„ bevaarbaar ware en geene mogelijkheid om haar
,, bevaarbaar te maaken, zijnde vol van banken
en water - vallen, en aan den mond, ontlastëde
zig de rivier in zee óver eène drooge vlakte
§§ van het ftrand; want het getij was toen af, en
5, fcheen, naar de randen van het ijs te oordee*
„ len, omtrent twaalf of veertien voeten op te
,, vloeijen<, waardoor he echts een weinig bin-
nen den mönd der rivier zal koo'men. Het wa-
ter in de rivier had dan ook geene de minde
ziltige fmaak. Ik ben ègter zeeker dat het
dé zee, of een gedeelte vari dezelve was, door
„ de menigte van walvisch - been en zee - honden*
„ vellen, welke de Esquimaux in hunne tenten
„ hadden, gelijk ook door de menigte zeé-hon-
j, den, welkè ik op het ijs zag. De zee was,
j, aan den mond der rivier, vol van eilanden en
„ banken, zoo verre ik door eenen zak-teles-
„ koop zien konde; het ijs was nog niet los ge-
brooken, maar Was Hechts tot drie vierde van
„ eene Engelfche mijl van het ftrand en een wei-
„ nig om de eilanden en banken weggedooid.
„ Toen ik dit onderzoek geëindigd had, was
„ het omtrent een uur in den morgen van den
,, agttienden; maar op deeze hooge breedten is
„ de zon , in deezen tijd van hetjaar, altoos vrij
„ hoog boven den horizont. Toen kwam ’er
„ eene
„ een dikke ftof-regen, verzeld van eene zwaare
,, mist, en alzoo het mij toefcheen dat de rivier
„ en de zee, in alle opzigten, waarfchijnlijk on-
,, nut voor de fcheepvaart waren, dagt mij dat
, het der moeite niet waardig was naar goed we-
. der te wagten om de breedte door eene waar-
„ neeming naauwkeurig te bepaalen. Doch,
„ vermits ik buitengemeen oplettend was ge-
„ weest op de koerfen en afftanden, welke ijc
„ van Qonge catcha wha chaga gereisd was,
„ op welke plaats ik twee goede waarneemingen
„ gedaan had, kan men op de breedte vertrou-
„ wen, die ten hoogften twintig Engelfche mij-
,, len zal faalen.
Uit de kaart, welke de Heer h e a r n e heeft
opgemaakt van het land, door welk hij op deezen
zonderlingen t;ogt reisde, welke het ons vergund
is geworden in onze algemeene kaart intelasfchen,
blijkt dat de mond van de Koper - miyn - rivier op
Breedte en meer dan 250 Lengte ten Westen
van het fort, van waar hij vertrok, gelegen
is. ( * )
De
( * ) De terugreis van den Heer he a rne van de
Kopzr - mijn - rivier naar het Prins van Waks fort duurde
tot den dertigften juny 177-3. Hij had van zijn eerfte ver-
trek tot zijne terugkomst omtrent een jaar en zeven maan-
den doorgebragt. De onvergelijklijke ongemakken, die hij
leed, en de wezenlijke dienst, dien hij bewees, zijn door
* * * * * . zij