
 
		De  twee  eerfte  foorteil  vonden wij  bij  el kan déren  
 Op  het  ftrand,  daar  de  groöté  zig  bij  elkaèr  
 hielden  en  in  kleine  kudden  onder  de  anderè  
 liepen,  die  talrijker  waren  èrt  fomtijds  tot  vrij  
 hoog  Op  het  hangen  van  de  bergen  gezien, wier-  
 den.  De  derde  foort  hield  zig altijd  bij  el kanderen  
 afgezonderd,  maar  in  groot  aantal öp  dè buiten  
 * ftfanden  voör de  haven.  Zij waren  tbatis aan  
 het  broeden,  en  zij  legden  op  de  kaale  ftéeneii  
 maar  een wit  ei,  grooter dan  een  eendent ei.  Alle  
 drie  de  foorten  van  pinguins  waren  zoo mak,  
 dat  wij  ’er  zöo  veele  als  wij  wilden met  de  handen  
 konden  grijpen; 
 Dé  kormorans,  die  hier  gevonden  Worden»  
 zijn  van  twee  foorten;  de  kleine  kormoran  of  
 water-raaf  (   én  eene  anderê  die  van  boven  
 zwart  is  met  eenen  witten  buik ,  dezelfde  die  op  
 Nieuw - Zeeland^  het Vuurland en  aan  het Eiland  
 Georgia  gevonden wordt,  ( f )   - 
 Wij  vonden  hier  ook  den  gemeenen  zeemeeuw  
 ,  de  grooté  en  kleine  Zee - zwaluwe en  de  
 Egmont- haven - hen,  welke  laatfte mak en  talrijk  
 Waren.  Daar  is  hier  nog  eene  andere  foort  van 
 witheet  
 aldaar  Aptenodytes  patachonica  Tab.  II,  de»  tweede  
 4 -  Papya,  T.  JU,  en  de  derde  A.  Chryfocome  T.  I. 
 C.  F OR s ter. 
 Pelecanus  Graculus. 
 ( f  )  Pelecanus f i c a   forst. 
 witten  vogel,  van  wélke  gantfché  vlugten  over  
 de  baai  omvloogen  ,  en  die  zeer  zonderling  is,  
 Hét  grondftuk  van  zijnen  fnavel  is  met  eene  
 hoornaqhtige  korst  bedekt.  Hij  is  grooter  dan  
 eene  duif,  met  den  fnavel  zwart  en; witte  poo-  
 tefr  als.  die  van  een;wulp.  Sommige  van  ons  
 volk  vonden  dat-  hij  zoo  goed  fmaakte  als  een.  
 eend.  ( * )   ;  ■ 
 -  Eens  trokken  wij  den  zegen;  maar wij  vongen  
 maar  enige  weinige  visfcben  van  de  grootte  van  
 kleine  fchelvisfchen  ,  maar  geheel  verfchillende  
 van  alle,  die  wij  kenden.  De  bek  is  langwerpig; 
   de  kop  kis  met  enige  fterke  doornen  gewapend.; 
   de  ftraalen  van  de  agter-vin  zijn  lang  en  
 zeer  fterk;  de buik  is dik  en  het  lijf zonder  fchub-  
 ben.  ( De  eenigfte,  fchulp - visfcheh  zijn  enige  
 weinige  klip - klevers  en  mosfelen,  én  tusfchen  
 de  ftéénen  vonden wij  enige  kleine  zee - Herren  en  
 zee - anemonen. 
 De  bergen  zijn  van  eene  maatige  hoogtê,  ëg-; 
 ter 
 ( * )  Ook  deezen  vogel  hebben  wij  reeds  op  de Nieuwjaars 
 Eilanden  bij  Siaaten - Land  aangetroffen,  afgete-  
 kfeftd'  ékl  befchrevètt.  ï>è  Heer  PENtfiAftT  nöèmt  hem,  
 iO  zijne  Genera  of  Èirds,  fkeath ^biÜ i  ( fchede  fnaveff  
 «aidat  hij  -den  fnavel  in  eene  hoornachtige  fchede  draagt. 
 g.  roRSTïa. 
 ( f  )  Naar  dêeze  befchrijying  is  het  moeijelijk  te  raaden,  
 óf  wélk  géflacht  deeze  nieuwe  visch  behoore. 
 G.  FORST E R. 
 1 4