A G T S T E H O O F D S T U K .
Aanmerkingen van den Heer a n d e r so n over
het land omtrent Koningin Charlotte Kanaal.
He grond, luchtflrëek, het water, iW/z-
den • de Booinen en Kruiden ; de Vogelen,
Visfeken en andèté Dieren; De Inwöoneren ;
hunne Perfooneh -p hunne Kledij, Ver fier zelen
, JVwoningen , Vaartuigen, Voedzel en
Kookerij, hunne Konften en hunne Wapenen;
Hunne ■ wreedheid’ tegens gevangenen, hunne
Gewoonten en Taal.
5» jT J e t land in den omtrek van Koningin Char-
lotta Kanaal is overal ongemeen bergachtig, on-
middelijk uit de zee tot groote bergen met ftom*
pe kruinen oprijzende.. Aan de zijden der bergen
ziet men op aanmerklijke afftanden valeien of liever
kleine laagten, die naar de zee in kleine bog-
ten eindigen, welke van een keizeiachtig of zandig
ftrand omringd Éjn, agter welk kleine vlak-
ten liggen , waarop de inboorlingen gemeenlijk
hunne hutten bouwen, terwijl zij aldaar ook hunne
vaartuigen op bet ftrand haaien. Deoze ligging
is des te gerieflijker, omdat zig in elke bogt
eene beek van zeer goed water ( waarin enige
kleine forellen zwemmen) in de zee ontlast.
De
De grondftukken van deeze bergen beftaan, ten
tninften naar den kant van het ftrand, uit eenen
broozen geelachtigen zand-fteen, die eeneblaauw-
achtige tint aanneemt daar hij door de zee be-
fpoeld wordt. Hij loopt, op fommige plaatfen,
in horizontaale, en op andere in fchuinfche laa-
gen, zijnde menigmaal op kleine afftanden afge-
brooken door dunne aderen van grof kwarts, die
gemeenlijk denzelfden loop volgen , fchoon zij
hem fomtijds doorfnijden. De aarde, door welke
hij bedekt is, is ook geelachtig van kleur, niet
on gelijk aan mergel; en is gemeenlijk van eenen
voet of twee, of meerder dikte.
De hoedanigheid van deezen grond blijkt best
uit den weelderigen groei van deszelfs voortbrengzelen;
want de bergen zijn (uitgezonderd
enige weinige naar den kant van de zee, die met
kleiner ftruiken bedekt zijn) een doorgaand bosch
van hooge boomen, met eene kracht groeiende,
die bijna bóven alle verbeelding gaat, en die een
pragtig gezigt opleveren voor hun, die behaagen
fcheppen in de groote en fchoone werken der Natuur.
De aangenaame getemperdheid der lucht brengt
zonder twijfel veel toe tot deeze ongemeenekracht
van groeijing; want op deezen tijd , die met onze
maand Augustus overeenkwam , was het weder
nooit onaangenaam warm , en de thermometer
ïees niet hooger dan tot 66°. De winter fchijnt