
ven zijn hoofd verbranden en Hém met zijn gantfcHé
huisgezin onder de puinhoopeti Begraaven) bekwam
ik alle terug, Üitgezöndbrd twee ooien*
Van dëeze kon ik nooit iets meer verrteemen, eri
ik gaf alle onderzoek naai* dezelve op, toen men
mij zëide dat ik, de twee rammen wedergekïegen
hebbende, moest rekenen dat ik ’er zeer wel af
kwam; Een Van dezelve Was egter zbo ilerk
door de hondeö gehavend, dat ’er reden was oni
te Vreezen dat hij ’ef nooit van zoude herftellen.
De Heer öfeiÜMV bood rtiij zeer beleefdlijk aaiï
dit verlies te vergoeden, niet mij eenen Spaan*1
fchen ram te geeveh van dégeefae, Welke hij vaii
Lisfabon had laaten koomeh; maar ik floeg deeze
aanbieding af, overtuigd zijnde dat het eVeri
zoo wel aan mijn oogmerk voldoen zoude enigé
Van de Raapfche rammen met mij teneemen: de
Uitkomst toonde dat ik mij bedroog: Deeze heei*
had enige moeite aangewend om Europifche
fchaapen aan de Kaap in te vperen; maar zijne
poogingen zijn, gelijk hij mij verhaalde, te leur
gefield dooi* de koppigheid vin het kind-volk*
dat hün eigen ras van fchaapen' in grooter achting
houdt om hunne zwaare ilaérten, van welke heÉ
fomtijds meet geld maakt dan van het geheele
fchaap, en het denkt dat de wol van de Eü*
ro-
( * ) Hei aanmerklijkfte aan dé Kaapfche fchaapen is dé
lengte en dikte van hunnë ftaerten, die van vijftien tol
twinfrópifche
fchaapen dit gebrek geenzints vergoedt,
ja ik heb enige verftandige manhen alhier dezelf-
de aanmerking hooren maakeii , en zij fchijnt
grond te hebben, want, al wilde men eens toe*
geeven dat de Europifche fchaapen alhier wol
zouden voortbrengen vati dezelfde hoedanigheid
als in Europa, dat de ondervinding geleerd heeft
het geval niet te zijn, hebben de Hollanders aan
de Kaap egter geene werklieden genoeg , ont
zelfs maar Hechts hun eigen laken te weeven. Het
is zeeker dat* zoo hier geene flaaven wierden ingevoerd
* deeze volkplanting dunner bevolkt zouden
zijn dart enig ander bewoond gedeelte van
de aarde.
Tefttvintig
pondén weégen. Het vet is Zoo ongelachtig niet
als dat van de Europifche fchaapen, en de armen gebrul*
ken het in plaats van boter, koleêe Befchrijvmg van
dë Kaap de Goede Hoop II. Deel. de la c a i l l e , dié
alles bij kol Be verkeerd vindt, Zegt dat de zwaarte va’ft
de ftaerten van de Kaapfche fchaapen niet meer is dan v ijf
o f Zes ponden. Foyage de l a c ai l le pag. 343. Zooi
men op de berichten, aan Kapitein c o o k gegeeven, kaö
vertrouwen, zal het bewijzen dat, in dit opzi'gt ten min.
ften, K c l B e te onrechte van vergrooting befchuldigi
Wordt. ( * )
( * ) v A iit& M i* getuigt dit die ftaftften niet «eet Weegen dia
Vier of vijf ponden 5 een , die een’ ftaert van negen en een half pondea
had , wierd als ieta wonders aangemerkt.