1 0 \Febr. 1777'] R E I Z E naar d ei*
Men heeft ons naderhand verhaald dat deeze
zwarte de oorzaak van het gefehil geweest was,
dat men zeide aldus gebeurd te zijn. Een van de
inboorlingen iets van de floep fteefende, gaf hem
de Neger eenen zwaaren flag met een’ ftok. De
inboorlingen hoorden van verre het gefchreeuw
van deezen man, en, denkende dat hij dood ge-
flaagen wierd, begonnen zij daadlijk den aanval
op ons volk, dat, voor zij tijd hadden om de
floep te bereiken, of om zig tegens het onverwagt
dreigend gevaar te wapenen, de flagtoffers van
de woede van hunne wilde aanvallers geworden
waren.
Het eerfte van deeze verhaafen wierd bevestigd
door het getuigenis van veele der inboorlingen,
met welke wij op verfchillende tijden fpra-
ken, en die, tiaar ik geloof, geen belang konden
hebben om ons .te bedriegen. De tweede wijze van
het voorval te verhaalen fteunt op het gezag van den
jongen Nieuw-Zeelander, die verkoos zijn land
te verlaaten en met ons medetegaan, die bij gevolg
geen inzigr konde hebben met de waarheid'
te verbloemen. Naardien alle daarin overeen-
koomen dat het gefehil ontftond terwijl het volk
aan het eeten zat, \s het zeer waarfchijnlijk dart
beiden de berichten waar zijn, alzoo zij volkoo-
men overeenftemmen; want men kan zeer natuurlijk
onderftellen dat, terwijl enige van de inwooners
siers den man, dien men in de floep geiaaten had,
beftalen, andere dezelfde vrijheden namen omtrent
den eigendom van degeene, die aan land
waren.
Dit zij dan zoo het wil, alle koomen daarin
overeen dat het gefehil eerst ontftond door enige
diefftallen, op welke de inboorlingen betrapt
wierden. Alle koomen ook daarin overeen dat
9er geen voorbedagc plan was om bloed te vergieten,
en dat, zoo men zig niet ongelukkiglijk
te ras gevoelig getoond had over deeze dieverijen,
’er geen kwaad zoude gebeurd zijn; want k a p
o o r as grootfte vijanden, die het ernftigst zijn
ondergang verzogten, bekenden evenwel dat hij'
geen oogmerk had gehad om twist te zoeken, vele
minder om volk te dooden, tot het gevegt daadlijk
begonnen was. Het fchijnt ook dat de rampzalige
flagtoffers niet in het minst bedugt waren
voor zulk een lot, anders zouden zij bet niet gewaagd
hebben op eenen zoo grooten afftand van
hunne floep te gaan zitten eeten, onder volk dat
zoo aanftonds hunne moordenaars ftond te worden.
Wat ’er van de floep geworden zij- heb ik
nooit kunnen verneemen. Sommige zeiden dat
zij aan ftukken geflagen en verbrand was; andere
vertelden dat zij door eene bende vreemdelingen
weggevoerd was, doch werwaarts wisten zij
piet.
N 3 Wij