
 
		ter  waren  veele  van  derzelver  toppen  thans  met  
 fneeuw  bedekt,  fchoon  het jaargetijde  alhier met  
 het  ons  in  de  maand  Juny  overeenkwam.  Op  
 fommige  ziet  men  groote  hoopen  fieenen,  onre-  
 gèlmaatiglijk  aan  derzelver voeten  of op de  zijden  
 opgehoopt.  De  zijden  van  andere,  die  aan  de  
 zee  fleile  klippen  vormen,  zijn  van boven  tot  onderen  
 gefpleten  en  fchijnen  gereed  om  af te  vallen, 
   terwijl  ?er  fleenen  van  ontzagehelijke  grootte  
 in  de  fpleeten  liggen.  Sommige  waren  van  
 gedagten  dat  de  vorst de  oorzaak  van  deeze fpleeten  
 ware,  dat  ik  niet zal  betwisten;  doch ik weet  
 niet  hoe  deeze  en  andere  verfchijnzelén  anders*  
 zouden  knnnen  veroorzaakt  worden  dan  door  
 aardbëevingen  of  diergelijke zwaare  fchokken. 
 Het  fchijnt dat het  hier  bijna altijd  regent,  niet  
 alleen  uit  de  blijken  dat  ’er zwaare  flroomen naar  
 beneden  gefiort  zijn,  maar  uit de  gefleldheid van  
 het  land,  dat,  zelfs  op  de  bergen  bijna  een  enkel  
 mperas  i§,  daar de grond  op eiken  flap  jnzakt. 
 De  rotfen  of  grondflagen  van  de  bergen  be-  
 flaan  hoofdzaaklijk  uit eenen  donker blaauwen  en  
 zeer  harden  Heen,  met  kleine  deeltjens  glimmer  
 o f  kwarts  dpormengd.  Deeze  Heen  fchijnt  een  
 van  de  algemeenfle voortbrengzelen  van  de Natuur  
 te  zijn,  alzoo  zij  in  Zweden,  Schotland,  op  de  
 Kanarifche - Eilahden,  op  de  Kaap  de  Goefe  
 Hoop  en  alhier  geheele  bergen  vormt.  Andere  
 zeer  groote  rotfen  beflaan  uit  eenen  bruinachtiger 
 brok 
 brokkeligen  Heen,  en  een,  die  zwarter  is,  en  
 aan  afzonderlijke  Hukken  gevonden wordt,  heefc  
 Hukken  van  grove  kwarts  in  zig.  Daar  wordt  
 ook  een  roode,  dof geele, eh  purpere zand-Heea  
 in  kleine  Hukken  gevonden,  en vrij  groote  klompen  
 half  doorfchijnende  kwarts,  en  veelzijdige,  
 pnregelmaatige,  in  de  labgte  geftreepte  pyrami-  
 dale  krijHallen.  Men  vindt  enige  kleine Hukken  
 van  de gemeene  foort in  d.e  beeken, die door wrijving  
 rond  afgeflepen  zijn;  maar  geene?  die  zoo  
 hard  zijn,  dat  zij  den  vijl  weêrflaan..  ' Geen van  
 de  anderp  fleenen  wierden  ook  door  flerk  water  
 aangedaan,  of  door  den  zeilfleen  aangetrokken.  
 Wij  zagen  ’er  niets  dat den  minflen  fchijn  van  erts  
 pf metaal had.” 
 4*'  4*  ♦ 
 *   * 
 ♦ 
 ZES