zit van een Huk gronds, door de planten en ftrui-
ken uittetrekken, of het een of ander ftuk van het
geraamte van eene hut optezetten. Dan keerden
zij naar hunne kanos, en bragten hunne wapenen
in veiligheid, door dezelve tegens eenen
boom te zetten, of die zoo te plaatièn, dat zij
dezelve in eenen oogenblik konden grijpen. Ik
merkte wel op dat geen hunner deeze voor-*
zorg verzuimde. Terwijl de mannen bezig waren
de hutten optezetten, waren de vrouwen niet
ledig. Sommige wierden bij de kanos gezet, om
’er zorg voor te draagen,' andere pasten op de
eetwaaren en het weinig gereedfchap, dat zij bezaten,
en de overige liepen drooge takken zoeken,
ten einde een vuur te omfteeken, om hun
eeten klaar te maaken. Wat de kinderen betreft,
deeze hield ik, met enige van de oude lieden,
genoeg bezig met hen naar koraalen te laaten grabbelen,
tot mijne zakken ledig waren, wanneer
ik hen verliet.
Deeze ligt opgeflagen hutten zijn volkoomen
toereikende om hen te befchutten tegens den wind
en den regen, dat het eenigst is, waartoe zij op-
gerigt worden. Ik merkte wel op dat gemeenlijk,
zoo niet altijd, dezelfde bende of hetzelfde gezin
, hoe groot het ook ware, zig bij elkander
hield en in gemeenfchap bouwde, zoo dat wij
dikwerf een dorp, zoo wel als hunne grooter
fte*
Heden, in verfchillende diftriéten verdeeld zagen
door laage paalwerken, of de eene of andere diergelijke
affchutzelen. •
Het voordeel, dat wij genooten van het verblijf
van de inboorlingen bij ons was niet gering;
want dagelijks, als het weder het toeliet, gongen
’ er enige uit visfchen, en wij bekwamen gemeenlijk
bij ruiling een goed deel van hunne vangst.
Deeze toevoer en hetgeen onze eigen netten en
lijnen öhs opleverden was zoo overvloedig, dat
wij zelden gebrek aan visch hadden. Ook ontbrak
het ons niet aan andere ververfchingeri^
Voor het volk van beiden de fchcpen wierden cele-
rij, lepelblad en vleeschnat - fcoekjens meterweten
en meel gekookt, en zij hadden bier van de pijnboom*
fpruiten* voor hunnen drank, zoo dat,
indien fommige van ons'volk enige zaaden van
den fcheurbuik hadden opgedaan, zulk eene leef*
regel dezelve weldra deed verdwijnen; doch de
waarheid is dat ’e r, toen wij hier aankwamen,
Hechts twee zieken (en wel aan boord van de
Refoluie) op beiden de fchepen op de ziekenlijst
ft on den.
Behalven de inboorlingen, die zig digt bij
ons nederzetteden, Wierden wij nu en dan bezógc
door andere, welker verblijf niet verre van ons
af was, en door fommige-, nog verder af woonen-
de. De artijkelen van hunnen handel beftonden
in