
 
		\Febr.  1777.]  R E I  Z E   n a a r   d e k t 
 was  en  toen  ik  ’er  niet  tegenswoordig was;  maar  
 dat,  zoo  zij  immer eenen  tweeden  aanval  van  dien  
 aart deeden,  zij  verzeekerd  konden  zijn  al  het  ge-  
 wigt van  mijne  gramfchap  te zullen  ondervinden. 
 Reeds enigen  tijd  voor  wij  aan Nieuw - Zeeland  
 gekoomen  waren  ,  had  om ai   zijn  verlangen  té  
 kennen  gegeeven  om  eenen  der  inboorlingen  met  
 zig  naar zijn  land  te neemen.  Wij  waren  ’er niel  
 lang  geweest  of  hij  kreeg  gelegenheid  om  zijne  
 begeerte hierin  voldaan  te  krijgen ;  want een jong*  
 snan  van  omtrent  zeventien  of agttien  jaaren,  t a -,  
 We i h ar o o a   genaamd;  bood  zig  aan  om  hem  
 te  verzeilen  en  nam  zijn  verblijf  aan  boord.  Ik  
 floeg  bier  in  het  eerst Weinig  acht  op,  denkende  
 dat hij ,ons verhaten  zoude,  als wij  op  ons vertrek  
 Hondenden  na  dat  hij  zooveel  van  om ai   zoude’  
 afgetroggeld  hebben  alè hij  konde.  Doch  eindelijk  
 bevindende  dat  hij  volftandig  bij  zijn  befluic  
 van  met  ons  te  gaan bleef volharden,  én  vernoo-  
 men  hebbende  dat  hij  de  eenigfie  zoon  van  een  
 overleden  opperhoofd  was,  en  dat  zijne moeder,  
 die  nog  leefde,  alhier  zeer  geacht  was,  was  ik  
 bedugt  dat  om ai   hem  en  zijne  vrienden misleid  
 had  door  hun  de  hoop  te  geeven  dat  hij  terug  
 zoude gezonden  worden.  Ik  liet hun dan allen  be-,  
 kend maaken  dat,  zoo de jongman met  ons  ging,  
 bij  nooit  terug  zoude  keeren  ;  doch  dit  fcheen  
 geen’ indruk  te maaken.  In den  agtermiddag voor  
 wij  de  bogt  uitzeilden,  kwam  t i r a t o u t q u ,- 
 zijne moeder,  aan  boord  om  haar laatfte  gefchenk  
 van  om ai   te  ontvangen.  Denzelfden  avond  
 fcheidden  zij  en  t aw e i h a r o o a   van  elkande-  
 ren,  met  alle  de  blijken  van  tedere  liefde,  die  
 men  tusfchen  eene  moeder  en  een  kind,  die  el-  
 kanderen  nooit  weder  zouden  zien,  zoude  ver-  
 wagten.  Maar  zij  zeide dat  zij  nu  niet meer zoude  
 fchreien  ;  zij  hield  ook  haar  woord  ;  want,  
 toen  zij  den  volgenden  morgen  wederkwam,  om  
 haar  laatfte  affcheid  van  hem  te  neemen,  bleef zij  
 den  geheelen  tijd,  dien  zij  aan  boord  doorbragt,  
 zeer  vrolijk ,  en  gong  heen  zonder enige  aandoening  
 te  laaten  blijken. 
 Opdat  t a w e  1 h a r o o a  weg  mogt  gezonden  
 worden  op  eene  wijze  overeenkomftig  zijne  g e boorte, 
   moest  ’er  nog  een  ander jongman mede-  
 gaan  als  zijn  bediende,  en  met  dit  inzigt  bleef  
 hij*  naar  wij  dagten,  aan  boord  tot  wij  op  het  
 punt  waren  van  te  vertrekken  ,  wanneer  zijne  
 vrienden hem  weder mede  naar  land  namen.  Zijne  
 plaats  wierd  egter den  volgenden  morgen  vervuld  
 door  eenen  anderen ,  zijnde  een  jongen  van  
 omtrent  negen  of  tienjaaren,  k a k o a   genaamd.  
 Hij.  wierd  mij  voorgefteld door zijnen  vader,  die,  
 geloof  ik,  met  veel  minder  onverfchilligheid  van  
 zijnen  hond  zoude  gefcheiden  zijn.  Het weinig-  
 jen  klederen  ,  dat  de  jongen  aan  had  ,  nam  hij  
 hem  af,  en  liet hem  zoö naakt als  hij  geboren was.  
 Te  vergeefsch  ftelde  ik dat  volk  de  onwaarfchijn-  
 VIII.  DEEL.  O  lijk