
 
		reeds  dikwijls  gedreigd  had  te  breeken..  Den  
 zesden,  in  den  avond,  wanneer  wij  op  390  14'  
 Zuider  Breedte  en  op  23° 56' Ooster Lengte  waren  
 ,  voeren  wij  door  verfcheiden  kleine  plekken  
 waters,  dat  roodachtig  van  kleur  was.  Wij  put-  
 teden  ’er  iets  van  en  vonden  ’er  eene  menigte  van  
 kleine  diertjens  in ,  welke  zig  voor  het  microscoop  
 als  kreefcen  van  eene  roodachtige  tint  vertoonden. 
 Wij  vervolgden  onze  koers  zuid - oostwaarts  
 met  eene  zeer  flerke  koelte  uit  het Westen,  gevolgd  
 van  eene  hemel-hooge  zee,  die  het  fchip  
 geweldig  deed  flingeren  en  dansfen,  en  ons  
 veel  moeite  gaf  om  het  vee,  dat  wij  aan  boord  
 hadden,  te  behouden.  Ondanks alle ónze  zorgen  
 ftierven  verfcheiden  geiten,  bijzonderlijk  de  bokken, 
   gelijk  ook  enige  fchaapen.  Dit  ongeluk  
 was  grootendeels  toetefchrijven  aan  de  kou*  
 de  ,  die  wij  nu  zeer  gevoelig  begonnen  te  ondervinden. 
 Den  twaalfden,  op  den  middag,  zagen  wij  
 land,  dat  zig  van  Z.  O.  ten Z.  tot  Z. O.  ten  O.  
 uitftrekte.  Nader  bijkoomende,  bevonden  wij  
 dat  het  twee  eilanden  waren.  Het  zuidlijkst,  dat  
 ook  het  grootst  is,  oordeelde  ik  omtrent vijftien  
 mijlen  in  omtrek  groot  te  zijn,  en  op  46° 53' Zuider  
 Breedte  en  op  370  46'  Ooster Lengte  te liggen; 
   het noordlijksc heeft  omtrent  negen  mijlen  in 
 om* 
 bmtrek  en  ligt  op  4<5°  40'  Zuider  Èreedte  en  op  
 8'  Ooster  Lengte.  De  aiïlahd  van  Kec  een  
 tot  het  ander is  omtrent  vijf mijlen. 
 Wij  voeren  dit kanaal door, opëeneh  éven groö-  
 ten  afttand  van  beiden  de  eilanden,  en  kónden»  
 niet  hulp  van  ónze beste  kijkers,  op  geen  van  beiden  
 boom  ofliruik  ontdekken.  Zij  fcheehen  eene  
 fotsachtige  en  fteile  kust  te  hebben,  eh,  uitgezonderd  
 in  het  zuid-oostlijk  gedeelte,  daar  het  
 land  wat  laag  en  plat  is,  èenè  oppervlakte,  begaande  
 uit  dorre  befgen,  die  tot  eene  aanmefklij-  
 ke  hoogte  opHjzeii ,• eh  welkei-  toppen  én  zijden  
 met  fneeiiw  bedekt  waren,  die  op  veelë plaatfen  
 Zeer diep  fchëen  te liggen.  Op  het  zuid-oosdijk  
 gedeelte  lag  eene  veel  grooter  menigte dan  op  an-  
 dére  deeien  van  het  eiland;  hetgeen  waarfchijn-  
 lijk  daaraan was  toe  te  fchrijveri,  dat  de  zon  korter  
 tijd  op  dezelve  fcheen  dan  op  de noordlijke  en  
 noord - westlijke  deeien.  Daar  de grond  niet  onder  
 de  fneeuw  verborgen  was,  onderftelden wij,  
 haar  de  Verlbhillendé  tinten,  die  hij  vertoonde,  ,  
 dat  dezelve  met  mos  bedekt  ware,  of misfchien  
 met zulk  grof gras  als  op  fommige  plaatfen  op  de  
 Falkiands - Eilanden  gevonden  wordt.  Aan  de  
 hoord-zijde  van  elk  deezef  eilanden  is  eene  afzonderlijk  
 ftaande  rots;  die  bij  het zuidlijk  eiland  
 is  van gedaante als^ een  toren  en  fcheen  op  enigen  
 affland  van  de  kust  te liaan.  Terwijl  wij  voorbij  
 voeren,  Zagen  wij  eene  menigte  Zee - wier,  en de  
 J iM s  ® i-fi t«  F  kleur