den top van enige laage heuvelen» aan welkef
voet onze hoeve lag, en fehoon de weg naar den-
Zelven noch zeer fteil , noch zeer hobbelig is#
hadden wij egter anderhalf uur werk om bij denk-
zelven te koomen. Hij is langwerpig van gedaante,
rond van boven, en hij ligt ten naaften bij
zuid en noord. De oost- en west-zijde zijn fteil
en bijna loodregt. Het zuidlijk eind rs ook fteil en
aldaar is hij het hoogst, en loopt zagtlijk naar
het hoorder gedeelte af, langs welk wij op den
top klommen en van waar wij een uitgeftrekt ge-
zigt over het gantfche land hadden.
De omtrek van deeze rots moet, denk ik , ten
minften eene halve Engelfche mijl zijn , alzho
wij omtrent een half uur werk hadden om dezelve
rond te gaan, als wij ’er het nodige af rekenen
voor de flegtheid van den weg en enige ophou-
ding. Aan haar hoogfte gedeelte, dat het zuideind
,, andere diergelijke oorzaak. ” Zie zijnen brief aaa
j. p r i n g l e ageer dien van a n b e r s o n in de Pbilof-
Tram. ( * ) '
( * ) Hoe men tan éenen balf verweérden graniet-blok *00 veeJ
- ophefs matken, en in ïiet eind nojj 200 weinig toldoenends zeggen
konne is ligt te verklaaren, als men-weet, Boe verre men in Engeland
voor weinige jaaren inde bergsknnde en mijnftof-kunde ten
agteren was. Aan voortbrengfelen van brandende bergen zou veelligï
de Ridder n a m i l t o n op de plaats zelve niet gedagt hebben, boa
zeer hij andere overal met volkannen te doen heeft.
e. joasTsao
eind is, fchijnt zij, als men haar met een bekend
voorwerp wil vergelijken , den koepel van de
St. Paulus Kerk te Londen te evenaaren. Zij
is eene onafgebrooken klomp fteen, als men enige
fpleeten of indrukzelen, niet meer dan drie of
vier voeten diep, en een’ ader, die ’er bij hec
noordlijk eind dwarsch door loopt, uitzondert.
Zij beftaat uit die foort van fteen, die bij de Mijn-
ftofkundigen Saxum conglutinatum genoemd
wordt, en voornamelijk uit ftukken grove kwarts
en glimmer beftaat, die door een kleiachtig cement
aan elkanderen wordt gehouden. IVJaar de
ader, die er door loopt, fehoon van dezelfde ftof-
fen, is veel vaster. Deeze ader is niet boven
een’ voet breed of dik, en derzelver oppervlakte
is in kleine vierkanten of langwerpige ftukken ge-
fneden, fchuinsch gefchikt, die haar doen gelijken
naar de overblijfzelen van een werk van
konst. ( * ) Maar ik kon niet zien of zij diep in
den grooten fteen inloope, dan o f zij alleen oppervlakkig
ware. In het af klimmen vonden wij
aan deszelfs voet eene zeer rijke zwarte aarde en
aan de zijden van de heuvelen enige boomen van
eene aanmerklijke grootte, die op die plaats wild
opgefchoten en eene foort van olea, of olijfboom
fijn. ( t )
In
( * ) Denklijk Feldspath, dat de waarneetner niet kende,
( t ) Het is zonderling dat noch kol ben, noch la
4 3 CAIL