2ö6 fiféèr» i R i i l Z E n a a r d e $
•
op die plaats verzameld waren, èn waarfchijnlijfc
in het verfoeilijk fëeSt deelden. (j*) Natuurlijk
had men onderfteld dat hij niét te vergeefsch had-
de karen vuüren, en dat düS enige van de moordenaars
en verilinders van onze ongélükkigè land-
gehooten hunne ftraf van onze billijke gramfchap'
ontvangen hadden. Deeze zaak egter onderzoekende
niet alleen bij kaÖoora, maar ook bij
andere, die gelegenheid hadden het te Weétën ,*
bleek het dat deeZe onze onderftelling ongegrond
Was, en dat geen van de fchooten; door des Hee-
fen bürneys volk gedaan,' geraakt had, zöd
dat niemand hunner gedood of gêkwetSt was»
geworden.
Het was baarbïijklijk dat de meefte inboorlingen,
welke wij zedert onze aankomst ontmoet
hadden , wèetende dat ik volkoomèn bekend
Was met de hiflorie van deeZen moord, verwagt
hadden dat ik dien zoude gewrooken hébben doof
den dood Van kaho'öra, en veele fcheenétt
dat niet alleen te wenfchen,' maar betuigden hunne
verwondering dat ik zulks niet deed. Alzocf
dit hem niet onbekend konde zijn , had ik reden
om mij te Verwonderen dat hij zig zoo dikwijls
in mijne handen iteldé. Toen hij öhs be-
zogt, terwijl de fehepen irï de bogt lagen, mag
hij,
VII Deel bladZ. aa6. eh vei^.
hij, vertrouwende op het aantal zijner vrienden,
die hem verzelden, zigzelven veilig gewaand hebben;
doch Zijne twee laatile bezoeken had hij
ons gegeeven in zulke omftandigheden, dat hij
niet langer hier op konde vertrouwen. Wij lagen
toen ten anker in den mond van het kanaal en op
enigen afftand van land, zoodat hij geene hulp
van daar konde verwagten, noch zig konde vleï-
jen te zullen kunnen ontfnappen, zoo ik hem had-
de willen aanhouden. En egter, na dat zijne
êerfte vrees, op het doen van ondervragingen
opgevat, over was, was hij zoo verre van enige
ongerustheid te gevoelen, dat hij, een afbeeld-
zel van eenen van zijne landslieden in de kajuit
ziende hangen, verlangde insgelijks uitgefchil-
derd te worden , en gong zitten tot de Heer
Wè ê b e r hem had afgetekend, zonder de minüe
önverduldigheid te laaten blijken. Ik moet bekennen
dat ik zijne kloekmoedigheid bewonderde,
en het wak mij niet weinig aangenaam te zien welk
een fterk vertrouwen hij in mij had; want hij
ftelde alle zijne veiligheid in de verklaaringen,
welke ik onveranderlijk gedaan had aan degeenen,
die zijnen dood wilden , dat ik altijd de vriend
van hun alle geweest was, en die ook zoude blijven,
tenzij zij mij reden gaven om anders te handelen
; dat wat hunne onmenschlijke behandeling
van ons volk betrof, ik ’er niet meer aan denken
Zoude, alzoo de zaak reeds lang geleden gebeurd