
 
		ftil  en  wïj ankerden aan  den mond  in  vijf en  veertig  
 vademen  water  ,  in  eenen  grond  van  zwart  
 zand,  gelijk  de Ontdekking  kort  daarna ook deed.  
 Ik  zond  onmiddelijk  den  Stuurman  b l i ö h   in  
 eene  floep  om  de  haven  te  peilen,  die  bij  zijne  
 wederkomst  berichtte  dat  zij  veilig  en  gemaklijk  
 was,  met  overal  even  goeden  anker - grond  ,  en  
 grooten  overvloed  van  zoet  water,  zee-honden,  
 pinguins  en  andere  vogelen  op  het  flrand,  maar  
 geen  ftuk  hout.  Terwijl  wij  ten  anker  lagen,  
 namen wij  waar dat de  vloed  uit  het Z. O.  kwam,  
 en  ten  minften  twee  Engelfche  mijlen  in  een uur  
 flroomde. 
 Den  vijf  en  twintigften  ,  ’s  morgens  met  den  
 dageraat,  ligteden  wij met  een  zagt  koeltjen  uit  
 het  Westen  het  anker,  en  de  haven  in  gewerkt  
 hebbende  tot  op  minder  dan  een  vierde van  eene  
 Engelfche  mijl  van  het  zandig flrand  aan  het  eind,  
 ènkerden  wij  op  agt  vademen  water  ,  in  eenen’  
 grond  van  fijn  donker  zand,  De  Ontdekking  getaakte  
 ’er  niet  in  voor  twee  uüren  in  den  agter-  
 middag,  wanneer Kapitein  c l e r k e   mij  berich-  
 tede  dat  het weinig  verfchild hadd’  of  hij  ware  op  
 de  zuid  punt  van  de  haven gedreven,  alzoo  zijn  
 anker  was  doorgegaan  voor  men  tijd  gehad had*  
 de  het  kabel  intekorten.  Dit  had  hem  genoodzaakt  
 onder  zeil  te  gaan  en  het anker agter na  te  
 fleepen,  tot  zij gelegenheid hadden  om  het optewin