met enige andere, als zee egelen, zee-Harren,
van welke verfcheidene dit land bijzonder eigen
zijn. De inboorlingen bragten ons ook fomtijds
zeer fchoone kreeften, die zoo grooc als onze
grootfle zee - kreefcen waren, en zee katten, (/£*
pi&') die zij zelve aten.
Infekten zijn ’er hier zeer weinige. Wij zagen
Hechts twee foorten vap draaken - vliegen, enige
kapellen , kleine fpringhaanen, verfcheiden foorten
van fpinnen, enige kleine zwarte mieren en
veele fchorpioen - vliegen , van welker gepiep
de bosfehen weêrgalmen. De eenigfle fchadelijke
is de zand-vlieg, die hier zeer talrijk is en bijna
zoo lastig als de muskiten; want wij vonden hier
geene kruipende dieren dan twee of drie foorten
van kleine onfehadelijke hagedisfen.
Het is merkwaerdig dat ’er in dit uitgeflrekt
land zelfs geene fpooren van viervoetige dieren
te vinden zijn, behalven flechts enige weinige
rotten, en eene foort van vos-hond, die bij de
inboorlingen een huis-dier is. (f_)
Daar zijn ook geene meldingwaerdige mineraalen
( * ) De Heer andersom maakt in afzonderlijke aantekeningen
gewag van het zeer groot dier van het hagedisfen
geflacbt, door de twee jongens befchreven, na zij
het eiland verlaaten hadden.
( Daar is ook eene foort van Viedermuizen,
len, dan een groene jaspis of ferpentijn - Heen,
van welken de Nieuw-Zeelanders hun gereedschap
, of hunne verfierzelen maaken. Deeze
wordt bij hen voor zeer kostbaar gehouden, en
zij hebben bijgeloovige denkbeelden omtrent des-
zelfs oorfprong, die wij niet volkoomen konden
begrijpen. Het is egter zeeker dat hij, waar hij
dan ook mag gevonden worden, dat, naar hun
zeggen, in het kanaal van eene groote rivier verre
naar het zuiden i s , in dunne laagen in den
grond ligt, of misfehien in losfe Hukken, als
onze vuur - fleenen, want de randen van de Hukken,
die niet afgehakt zijn, zijn, gelijk deeze,
met eene witachtige korst bedekt. Wij kogten
een Huk van deeze foort, omtrent agttien duimen
lang, een voet breed, en omtrent twee duimen
dik , dat nog maar een Huk van eene grooter
klomp fcheen te wezen. ( *)
De inboorlingen gaan de gewoone geflaltetler
Europeaanen niet te boven, en zijn, over het algemeen,
niet zoo wel gemaakt, bijzonderlijk van
ledenmaaten. Dit koomt misfehien daarvandaan
dat
C t ) Nieuw- Zeeland is nog niet minefalogisch onder»
zogc, want uit enige weinige waarneemingen aan het
ftrand kan men den inhoud van dat ontzagchelijk groot
gebergte niet beoordeelen. Den Nieren - fteen noemt de
fchrijver dan jaspis, dan Terpentijn-Heen.