’er ook niet koud te zijn; want in Juny van het
jaar 1773, die met onze maand December over-
eenkoomt, daalde de kwik in den thermometer
nooit laager dan 48% en de boomen behielden
hun groen als in den zomer, zoo dat ik geloof dat
zij nooit hunne bladeren verliezen dan wanneer
dezelve door de jonge bladeren in de lente afge-
ftooten worden*
Het weder is ’er, o vér het algemeen , goed,
maar wat winderig met zwaaren regen, die egter
nooit langer dan èeneri dag aanhoudt, en die nooit
bovenmaatig fchijnt te z ijn,’ want daar zijn geene
fpooren van afvallende llroomen op de bergen,
gelijk in veele andere landen, en de beeken moeten
, naar derzelver kanaalen te oordeelen, nooit
bovenmaatig zwellen. Ik heb de vier reizen dat
ik hier geweest ben waargenoomen dat de winden
uit het Z. O. gemeenlijk maatig zijn, maar met
betrokken lucht,' o f regen, verzeld. De Z. W.
winden waaien ’er zeer fterk en zijn Ook van regen
verzeld, maar zelden duuren zij lang. De
N. W. winden zijn de meest heerfchende, en zijn,
fchoon dikwijls vrij fterk, bijna altijd van mooi
weder verzeld. In kort, zoo dit land «niet zoo
bargachtig was, zou het een van de fraaifte landen
van den aardbol zijn; doch dit zou hetzelve, als
de bosfchen uitgeroeid waren, minder gefchikt
maaken tot weiden dan vlak land, en nog minder
tot bouw-landen, alzoo zij niet zouden kunnen
geploegd worden. -De
De groote boomen* die de bergen bedekken,
zijn hoofdzaaklijk van tweeërleie foorten. De
eene * die tot de grootte van onze hoogfte dennen-
boomen opgroeit, heefc ook in wasdom veel overeenkomst
met de boomen van dat gedacht, maar
de bladeren en de kleine bezieën aah de punten
gelijken meer naar den ypenboom. ( * ) Het
was van de bladeren van deezen boom dat wij ons
bier brouwden, hetwelk gefchiedde door dezelve
fterk aftekooken, en dat afkookzel met fuiker of
ftroop te laaten gisten. Deeze drank was, als hij
wel bereid was, naar het oordeel van alle, die
hem kenden, weinig minder in hoedanigheid dan
het Amerikaansch fpruiten * bier. De andere foort
is niet ongelijk aan een ahorn, en groeit dikwijls
tot eene aanzienlijke hoogte; maar zij diende ons
alleen voor brandhout, alzoo het hout van beiden
de foorten te zwaar wierd bevonden voor masten,
raas en ander diergelijk rond-hout.
Daar is eene grooter verfcheidenheid van boomen
op de kleine vlakke gronden agter de ftran-
den. Onder deeze zijn ’er twee, die eene
foort van pruim draagen van de grootte van kwec-
fen, de eene geel, Karraca genoemd, en de
andere zwart, maitao heetende, doch geene van
bei-
( * ) Hij behoort tot een eigen gedacht. Dacrydium
cu p r e s fin um , s o l a n d .
G. FOKSTER.
VIII. DEEL. P