I£2 \F‘ebr. 1 7 7 ^ 0 R E I Z E NAAR DEN
taal een tongval van de hunne was, eri die al wat
zij zeiden volmaakt verllond, was onze tolk.
Den vijftienden deed ik een togtjen dn mijne
floep om gras te zoekeft, en bezogt deHippah of
het verflerkt dorp, ; op de zuid-westlijke punt
van Mohairai en deplaatferi, daar onze tuinen
op dat eiland aangelegd waren. In het eerdé
was geen volk; maar de huizen en het paalwerk
waren-herbouwd en nu. in eenen goeden flaat, en'
daar waren andere duidlijke blijken dat het niet
lang geleden bewoond was geweest. Het zou
thans 'onnodig zijn eene omftandige befchrijving
van deeze Hippah, te geeven,. akzoo ik ’er genoeg
van gezegd heb in de befchrijving van mijne eer-::
fte reize, waarnaar ik den leezer- ver wij ze ( * )
gelijk; ook naar de hier bij gevoegde Plaat, die
een gedeelte van het dorp van'binnen vertoont*
en d ie ’er een beter denkbeeld van zal geeven dan
eene befchrijving.
Toen de Avontuur in bet jaar: 1773 eerst in
■ Koningin Charlotta Kanaal kwam, ( f j) koos
de Heer b a y l y deeze plaats om zijne waarneer
mingen te doen, en hij en het volk, dat bij heta
.was i bezaaiden, in hunne ledige uuren, ver-
fcheidén plekken - met Engelfche t'tiin - zaaden;
doch daar was nu geen het minfte fpoor meer van
OYG*
II Deel bladz.- 225.-
) IV Deel bladz, 177,
overig. Waarfchijnlijk is alles uitgeroeid geworden,
om plaats te maakën voor hutten; toen het.
dorp herbouwd wierd; want in alle de andere
tuinen, die toen door kapitein f u r n e a u x bezaaid
waren , vonden wij , fchoon zij geheel
niet hét onkruid vari het land overgroeid waren ,
kool; uien, prei, porcelein, radijzen, mostaard
enz. en enige aardappelen. Deeze aardappelen;
van de Kaap de Goede Hoop aangebragt waren,
door verandering van grond; zeer verbeterd
, en zouden; wel gebouwd wordende, beter
zijn dan die men in de meefte landen teelt;
Schoon de Nieuw-Zeelanders deezeri wortel
Zeer gaerne eeten; Was het baarblijklijk dat zij
de moeite niet genoomen hadden een eenigen të
planten, en nog veel minder enige van de andere
groenten; die wij aangebragt hadden; en zoo het
niet ware om de moeijelijkheid van den grond té
luimen daar aardappelen geftaan hebben; zou ‘er
geen een meer overig, gé wees t zijn.
Den zestienden vertrok ik, met het aanbreekeri
tan den dag, met enig volk, in vijf floepen, ooi
voeder voor ons vee te haaien. Kapitein c l e r -
fe e eri verf^heideri officieren, öma i , en twee
tan de inboorlingen verzelden riiij. Wij voeren
omtrent drie mijlen het kanaal op* en landden
toen aan de oost-zijde op eene plaats, daar ik te
tooren geweest was. Hier fneeden wij gras ge*
hoeg oiri de twee groote floepen vol te laaden,
Vlïl. deel. N Toe®