
 
		boomen  op  ,  alzoo  hij  de  boomen  beklimt,  te»  
 hij  leeft  van  bezieën.  De  afbeelding,  door  dep  
 rïeer  we b b e r s   vervaerdigd  ,  zal  ’er  een  beteF  
 denkbeeld  van  geeven  dan  alle befchrijving.  De  
 Kanguroo,  die  verder  Noordwaarts  in  Nieuw-  
 Holland,  gevonden  wordt,  en  in  dezelfde  reis be-  
 fchreven  en afgebeeld  is  ( * )   woont  ongetwijfeld  
 pok  alhier,  alzoo  de  inboorlingen,  die  wij  ontmoeteden  
 ,  Hukken van  de vellen  van  deeze dieren  
 hadden;  wij  zagen,  in  de  bosfchen  wandelende,  
 meer  dan  eehs,  fchoon  Hechts  met  een  zwenk,  
 dieren  uit  de  flruiken  loopen  ,  die,  naar  hunne  
 grootte,  geene  andere  zijn  konden.  Het fchijnc  
 ook  dat  zij  ’er  in  aanmerklijk  aantal  zijn naar de  
 mist,  die wij  bijna overal  zagen liggen,  en  naar de  
 enge  padjens,  die  zij  door  het  kreupelhout  gemaakt  
 hadden. 
 Daar zijn verfeheiden  foorten van vogelen, maar  
 alle  zoo  fchaarsch  en  fchuuw,  dat het klaar  is  dat  
 zij  door  de  inboorlingen  moeten  vervolgd  worden  
 ,  die  ’er mogelijk veel  van hun  onderhoud aan  
 yinden.  De  voornaamHe  in  de  bosfchen  zijn  
 groote  bruine  havikken  of arenden,  kraaien,  ten  
 naasten bij  als  die  in  Engeland,  geelachtige  papegaaien  
 en  groote  duiven.  Daar  zijn  ook  drie  of  
 yier  kleine  vogeltjens  ,  een  van  welke  van  het  
 lijsteren  -  geflacht  i s ,  en  nog  een  klein  ,  met 
 eene 
 (? )   III.  Deel,  bladz.  151»  Pk  XX. 
 eenen  vrij  langen  flaert,  die  een  gedeelte  van den  
 hals  en  nek  van  eene  allerfraaifte  hemelsblaauwe  
 kleur  heeft  ,  waarom  wij  het Motacilla  Cyanea  
 noemden.  Op  het  flrand  waren  verfeheiden  ge-  
 jneene  en  zee-meeuwen  ,  enige  weinige  zwarte  
 oester-vangers,  of  zee-aakfiers,  en  eene  fraaie  
 plevier  van  eene Heen- kleur met eene  zwarte vlak  
 op  den  kop.  Omtrent, het  meir  agter  hetflrand  
 zagen, wij,enige  wilde  eenden,  en op  de  hoogfle  
 bladerlooze  boomen  aan  het  ftrand  kwamen  gewoonlijk  
 enige  kormorans zitten. 
 Wij  zagen  in  de  bosfchen  enige  fraaie  groote  
 zwartachtige  flangen,  en wij  doodden eene groote,  
 tot  hier  toe  onbekende,  hagedis,  vijftien duimen  
 lang  en  zes  in  de  rondte  ,  fïerlijk  met  zwart  en  
 geel  gewolkt,  behalven  nog  eene  zwarte  foort,  
 van boven  van  eene  bruine  goud-kleur en  van  onderen  
 roestkleurig. 
 De  zee  levert  eenen veel grooteren  overvloed,  
 en  ten minflen  zoo  groot eene verfcheidenheid  als  
 het  land.  Van  deeze is de olyphant-visch  of Pe-  
 jegallo,  van  welken  in  freziers  Reize  gewag  
 gemaakt  wordt,  ( * )   de  talrijkfle  ;  fchoon  zij  
 zoo  goed  niet  zijn  als veele  andere  visfehen,  zijn  
 zij  egter een  zeer  fmaaklijk eeten.;  Daar wierden  
 ook  verfeheiden  groote  roggen,  en  kleine  iedere  
 wambuizen  gevangen  ,  met  énige  kléine  witte 
 braas- 
 ( * )   T.  II,  p,  211  j  121T10.,  PI.  XVII. 
 L  4*