
 
		hunne  onkunde  zouden  tragten  te dooden;  maar  
 ik  vond  noch  het  een,  noch  de  andere,  t j r a-  
 to u  was  afwezig,  en  t r i n g o b o q h e e ,  dien  
 ik op mijne  voorige  reis ontmoet  had,  ( * )   en  die  
 als  tpen  een  perfoon  yan  veel  aanzien,  fcheen,  
 was,  omtrent  vijf maanden  geleden,  met  zeventien  
 perfoonen  van  zijnen  ftam,  dood  geflaagen,  
 en  ik  kon  niet  verneemen  dat  er  thans  een  ftam  
 in  onze  nabuurfchap  was,  fterk  genoeg  in  getal  
 om  de  overige  van  hunne  landslieden  in  toom  te  
 houden.  Deeze  dieren  te  geeven  aan  inboorlingen, 
   welke  die  macht  niet  hadden,  zou niet aan  
 mijn  oogmerk  beantwoord  hebben;  want  in  een  
 land  als  dit,  daar  niemands  eigendom  veilig  is,  
 zouden zij  weldra  een  prooi  van  yerfchijlende par?  
 tijen geworden,  en  of gefcheiden,  of gedood zijn»  
 maar  zeer  waarfchijnlijk  beiden.  Dit  was  zop  
 klaar  uit  hetgeen  wij  zedert  onze  aankomst  gezien  
 hadden,  dat  ik  befloten  had  hier  geen  diep  
 agter  te  haten,  tot  m a t a h o u a h   en  de andere  
 opperhoofden  mij  om  de  varkens en  geiten  vroe?  
 gen,  Z\1zoq  ik  die  mjsfen  konde,  liet  ik  hen  
 volgen ,  op  goed  geluk  af.  Ik  heb  op  onder?  
 fcheiden  tijden  in  JVieuw - Zeeland  niet  pnindef  
 dan  tien  of twaalf varkens  gelaaien,  behalven  die  
 door  Kapitein  f u r n e a u x   aan  land  gezet  zijn. Hef 
 VII.  Deel.  bladz.  3 a. 
 Het  zou  dan  ook  wat vreemd zijn  zoo  die  ras  hier  
 piet  vermenigvuldigde  en  in  ftand  bleeve,  of  in  
 het wild,  of in eenen  tammeq  ftaat,  of in  beiden.  
 Wij  hadden  niet  lang  bij  Motuara  ten  anker  
 gelegen,  of  ’er  kwamen  drie  of  vier kanos,  vol  
 inboorlingen,  naar  ons  toe  van  de  zuid-oost  zijde  
 van  het  kanaal,  en  daar  ontftond  een  fterke  
 mangeling  met  hun  voor  de  merkwaerdigheden  
 van  deeze  plaats.  In  eene  van  deeze  kanos  was  
 ft AH OOR a ,  dien  ik  reeds  gezegd  heb  dat  aan  
 het  hoofd  van  de  bende  geweest  was,  die  het  
 volk  van  de  floep  van  de  Avontuur  vermoord  
 had.  Deeze  was  de  derde  reis  dat  hij  ons  be-  
 zogt,  zonder  het  minfte blijk van  vrees  te verraa-  
 den.  Toen  hij  aankwam,  was  ik  aan  land,  maar  
 kwam  aan  bpord  zoo  als hij vertrok,  o m a i ,   die  
 piet  mij  mede  geweest  was,  wees  hem  mij  tep-  
 ftond,  en  verzogt  mij  hem  dood  te  fchieten.  
 Hiermede  niet  voldaan,  fprak  hij  k a h 0 0 ra  
 zelf  aan,  en  dreigde hem  den  dood,  zoo hij  ooft  
 ïveder  onderftond  bij  pns  te  koomen. 
 De  Nieuw-Zeelander  achtte  dit  dreigen  zop  
 luttel,  dat  hij  reeds des  anderen  daags’smorgens  
 wederkwam  met  zijn  gantfche  gezin,  mannen,  
 wijven  en  kinderen,  tot  twintig  en  meer  in  geta 
 l  om a i  was  de  eerfte,  die mij  kwam  zeggen  
 dat hij  aan  het fchip was,  en vroeg  of hij  hem  aaa  
 boord  zoyde  laaten  koomen.  Ik  antwoordde ja , 
 waar