180 BAMBOES-BOSSCHEN.
West-Java voltooid. Zij loopt in eene rechte lijn van noordwest
naar zuidoost, door eene zeer wilde, grootendeels nog onbebouwde
vlakte, die met dicht oerwoud en moerassen is bedekt, en berucht
is om haar ongezond klimaat. Urenlang rijdt men tusschen de
beide hooge groene muren in, die den spoorweg links en rechts
omsluiten, en door greppels met water daarvan gescheiden zijn.
Bij lange tusschenruimten komen enkele wachthuizen opdoemen,
hier en daar de armoedige hut van een Javaan, die in het oerbosch
naar rotan of bamboe zoekt. De kleine stations, die mijlen ver
van elkaar liggen en zonder oponthoud worden voorbijgegaan,
bestaan ook slechts uit enkele eenzame groepen huizen. Ook deze
liggen meestal geheel in bamboestruiken verscholen.
De b amb o e , die door zijn veelvuldig practisch nut zulk eene
groote rol in de huishouding der bewoners van de tropen speelt,
vormt hier dichte bosschen en bestaat uit verschillende soorten.
Een der grootste soorten van deze merkwaardige boomgrassen
vormt met haar fijn, lichtgroen overhangend looverdak reusachtige
boschjes, die op eene groep beweeglijke struisvederen gelijken (afge-
beeld in mijne „Indische Reisebriefe” op plaat VIII). De stammen
van dezen reusachtigen bamboe, dicht ineengedrongen in groote
struiken staande, bereiken soms eene hoogte van bijna honderd
voet; zijne bladscheeden (bij onze inheemsche grassen fijne, kleine
schubbetjes) zijn hier vaste houtachtige platen, ter grootte van een
kurassiers-pantser.
Als men urenlang door zulke dichte bamboebosschen rijdt en de
botanische eigenaardigheden der verschillende, hier door elkander
groeiende planten niet kent, zal men zulk een rit — vooral in
de broeiige hitte van een middag in de tropen •— eentonig en
vervelend vinden. Voor den botanicus echter, die het karakter der
verschillende plantengroepen en hare verschillende omstandigheden
kent, is het zien daarvan eene onuitputtelijke bron van het edelste
natuurgenot en van intellectueele opwekking.
Ook hier viel mjj weer de weelderige on-twikkeling der lianen
en epiphyten op, vooral. van de merkwaardige k l im p a lm e n
of rotang (calamus flg. 41). Hare dünne, buigzame stammen,
die meer dan 100 meter lang worden, slingeren zieh in groote