Sumatra’s Westkust ernstig bedreigde. De regent van Batipoe, jarenlang
een trouwe bondgenoot der regeering, had onverwachts het vaandel
des oproers ontrold. Nog vöör zonsopgang versehenen ’s morgens
24 Februari eenigen zijner voorvechters in de woningen der Inlandsche
kooplieden te Padang Pandjang en vermoordden deze. By het aan-
breken van den dag volgde een groote zwerm, die zieh snel van
de geheele plaats meester maakte en de huizen in brand stak.
Daarop volgde een aanval op de zwak verschanste legerplaats te
Goegoer Malintang. De geringe bezetting, door den vijand verrast,
trok zieh, iederen voet breed gronds hardnekkig verdedigend, in
de redoute terug, waarin zieh het kruitmagazijn bevond. Zij
bestond op dit kritieke oogenblik uit luitenant Banzer, commandant,
kwartiermeester Keppel, 10 Europeesche, 35 Javaansche
onderofficieren en Soldaten en 14 vrouwen en kinderen. Op de
redoute stonden eenige zes- en drieponds-kanonnen in batterij.
Nadat alle zieh in het leger bevindende gebouwen geplunderd
en aan de vlammen prijsgegeven waren, maakten de oproerlingen
van de borstwering om de legerplaats gebruik, om gedekt de
redoute te naderen, en een aanhoudend vuur van onze zijde
was slechts alleen bij machte, dit voorwaarts dringen eenigermate
te vertragen. Hoewel echter kanon- en gewreervuur steeds aanhield,
bemerkte men den 26sten, dat de vijand steeds nader kwam. Ver-
scheidene Soldaten en ook eenige vrouwen waren intusschen ge-
wond, levensmiddelen niet meer voorhanden en ’smiddags maakte
een hevige regen geweren en manschappen zoo n at, dat de laatsten
nergens eene schuilplaats vonden, daar de redoute geen ander
gebouw bevatte dan het kruitmagazijn. Daarbij kwam nog, dat de
strijdvaardige manschappen in den hoogsten graad ontzenuwd en
nauwelijks bij machte waren de wapens te voeren. Te recht ver-
zochten daarom de troepen, den commandant te overreden, het
fort gedurende den nacht te verlaten en zieh door een heimelijken
aftocht te redden. Doch de dappere Banzer wees deze aanzoeken
van de hand, en het gelukte hem zelfs, de troepen te overreden,
nog slechts öön dag te volharden. De volgende nacht liep gelukkig
ten einde, zonder dat de bezetting verontrust werd.
Intusschen waren de muiters meer en meer genaderd; het getal
buiten gevecht gestelde mannen vermeerderde aanzienlijk, en veel
geweren waren onbruikbaar geworden. De onmogelijkheid inziende
om nog langer weerstand te bieden, besloot nu Banzer zelf tot
den heimelijken aftocht den volgenden nacht. Dit besluit werd den
onderofficier Schelling (Duitscher) en den fuseliers Marion (Belg)
en Sosmito (Javaan) meegedeeld, die alle drie zöö zwaar gewond
ter neer lagen, dat zij onmogelijk op den terugtocht mee vervoerd
konden worden. De drie helden zagen het hopelooze van hun toe-
stand in en zieh aan het lot onderwerpend, vatten zij het plan
op, het kruitmagazijn op hetzelfde oogenblik in de lucht te doen
springen, als hunne makkers weggetrokken en de vijand in de
redoute binnengedrongen zou zijn. Nadat de kanonnen vernageld
en ieder man zieh van 30 patronen voorzien had, verliet de bezetting
’s nachts van den 27sten op den 28sten Februari met achterla-
ting der drie genoemde dapperen het fort. De vluchtelingen had-
den ongeveer 1 */2 uur geloopen, toen zij plotseling in de richting
van Goegoer Malintang een hevigen knal hoorden, waaruit zij
opmaakten, dat de achtergeblevenen hun plan volvoerd hadden.
Gelijk men later van ooggetuigen vernam, waren de Maleiers, toen
met het aanbreken van den dag nergens meer troepen te zien
waren, bij hoopen in de redoute binnengedrongen. Doch op het
oogenblik, waarop de eersten, op bloed belust, het magazijn bin-
nendrongen, wierpen onze helden de lont in het kruit en spron-
gen met hunne wraakzuchtige vijanden in de lucht. Eenige hon-
derden Maleiers kwamen door de ontploffing om het leven of
werden doodelijk gewond of verminkt.
Door gevaren omringd, bereikten de reeds aan redding wanhopende
vluchtelingen den 2den Maart de voorhoede der colonne, die
dadelijk na het bekend worden van den opstand van Padang uit
naar de bovenlanden gezonden was, en zagen zieh daardoor gered.
Kwartiermeester Keppel (Duitscher), nauwelijks van eene zware
ziekte genezen, kon na eenige uren niet meer verder, verzocht
zelf achtergelaten te worden, en met bloedend hart waren zijne
strijdmakkers gedwongen, dit verzoek in te willigen. Nooit hoorde
men meer iets van hem en ook zyn 1 ijk werd nooit gevonden.
Op de plaats, waar de redoute stond, verheft zieh tegenwoordig