polypodium vulcanicum, lomaria vulcanica, lycopodium vulcanicum;
de opvallendste soort is het zeldzame polypodium dipteris, dat ik
reeds in Tjibodas bewonderd had: een prächtige varen, die in
habitus eerder op een araliacee of umbellifere gelijkt: groote, ronde
bladeren, rondom diep ingesneden, handvormig, met langen steel
en in groot aantal, tot hooge, bijna kogelronde boschjes ver-
eenigd. Daartusschen gedijt een ander varenkruid goed, dat,
over het algemeen in de Indische oerwouden zeer verbreid, een
bijzondere lieveling van mij is: gleichenia dichotoma, ter eere
van den Duitschen natuuronderzoeker von Gl e ic h en -Ruszwdem
zoo genoemd. Door de voortgezette verdeeling van den slinge-
renden stengel en takken, die eenige meters lang worden, en
den eigenaardigen vorm der slanke, zachtgroene bladeren onder-
scheidt zieh de gleichenia zeer opvallend van de gewone varens.
Zij groeit dikwijls in zulke groote massa’s bij elkaar, dat zij als
een lichtgroen fluweelen kleed geheele hellingen bedekt; op den
rooden laterietbodem van Ceylon en op de hellingen van den
Boekit Timah te Singapoer verfraait zij niet weinig het tropische
landschap, eveneens echter ook hier boven aan den Vogelkrater.
Nadat ik nog een bouquet van deze producten der vulkanische
flora geplukt had, begon ik tegen den middag den terugweg. Tot
groote voldoening mijner vroolijke koelies legde ik den weg grooten-
deels te vqet af en gebruikte de tandoe eerst lager beneden, op de
lange, vlakke gedeelten van den weg. Snel ging het längs de steile
bergpaden naar beneden, en reeds tegen twee uren was ik beneden
te Pasir Kiamis, kort vöör het uitbreken van de gevreesde stort-
bui, die door dreigende wolken, welke zieh intusschen verzameld
hadden, reeds lang was aangekondigd.
Naar het dorp teruggekeerd, nam ik weder iets waar, dat reeds
door J e a n Ma s s a e t , bij zijn tocht naar den Vogelkrater opgemerkt
is en in zijn „Botaniste en Malaisie” meegedeeld wordt (189B, bldz.
280). Een kleine plas van het dorp, die ’s morgens vroeg met
groen slijm bedekt was, leek nu ’s middags bloedrood. Deze
kleurenwisseling wordt door eene merkwaardige, ook in onze
Europeesche vijvers dikwijls voorkomende protist bewerkt: euglena
sanguinea. Het microscopische, afzonderlijke organisme, dat, tot
millioenen vereenigd, deze slijmlaag vormt, behoort tot de oerplanten
uit de klasse der algetten. De beweeglijke groene toestand (vroeger
als een zweepinfusiorum beschreven) verändert onder den invloed
van het zonnelicht in körten tijd — volgens Ma s s a e t in een half-
uur — in den onbeweeglijken rooden toestand en dekt zieh met
een beschüttend hulsel (cyste). Als deze bloedroode kogeltjes dan
weer aan de inwerking van het licht onttrokken worden, kunnen
zij wederom in den groenen Staat terugkeeren; zij vermenigvuldigen
zeer snel door herhaalde deeling van het ööncellige lichaam.
Niet minder interessant en loonend dan dit uitstapje was dat
naar den vulkaan P a p a n d a j a n den volgenden dag. Daar deze
nog een uur verder lag, stond ik reeds om halfvier op en stapte om
vier uren in het lichte, door drie paarden bespannen wagentje, dat
mij in twee uur aan den voet van den vulkaan, naar het dorp
T j i s a r o e p a n , bracht (1220 meter boven de zee). Van hier uit
droegen acht koelies mij weer in de palankijn in drie uren naar
boven naar den krater van den vulkaan.
De P a p a n d a j a n (of „Smidseberg”) is een der beroemdste en
meest bezochte Vulkanen op Java, gemakkelijk toegankelijk en
bijzonder merkwaardig door den grooten krater, die veel solfataren
en kokende bronnen bevat. De weg naar boven is, ten minste het
onderste gedeelte, goed gebaand, sedert de Russische troonopvolger
(nu Keizer Nicolaas II) hem bezocht; later werd hij ook door den
Oostenrijkschen troonopvolger, Aartshertog Franz Ferdinand, bezocht.
De afstand van het dorp Tjisaroepan tot op den 2600 meter hoogen
krater bedraagt ongeveer 12 kilometer. Het onderste deel van den
weg voert een heel eind door koffie- en kinaplantages, later .door
oerwoud, dat aan dat van Tjibodas herinnert. Een interessanten
vijgeboom, die daar veel voorkomt,. den fleus ribes, zoo genöemd,
omdat de kleine vijgen bij duizenden in lange trossen, evenals
aalbessen (ribes) van den stam af hangen, vond ik hier weer; eveneens
de nepenthes melamphora van Tjibeureum, de slingerende
bekerplant, met de sierlijke roode bierkannetjes aan het eind der
verlengde bladpunten. Daartusschen weer heerlijke boomvarens en
volop lianen. .
Het tooverland Java is niet alleen voor de biologen, maar ook