lijks hoort, eens ook een paar schoone, groene papegaaien.
Somtijds klinkt ook uit de verte de klokkentoon van den Javaan-
schen koekkoek. Aan den Tjibeureum bespeurde ik hoog in de
lucht een paar adelaars, kringen beschrijvende. Vroeg in den
morgen hoort men reeds dadelijk na zonsopgang de stemmen van
verscheiden zangvogels, zonder ze te zien. Overigens is het over
’t geheel in deze bergwouden zeer stil. De hagedissen zijn ver-
tegenwoordigd door een bruingelen leguaan (calotes), wiens kameleon-
achtige kleurenwisseling niet minder levendig is dan die van de
verwante soort te Buitenzorg. Slangen waren zeldzaam. Van
amphibieen ving ik dikwljls een grooten, bruinen kikvorsch, kenbaar
aan twee spitse, driehoekige huidlappen, die zieh boven de oogen
als hoorns verheffen. Visschen kon ik in de snelvlietende beken
niet ontdekken.
Ook het i n s e c t e n l e v e n maakte zieh in het koele oerwoud
van Tjibodas bij lange na niet zoo luid en opvallend verneembaar
als duizend meter lager in het warme Buitenzorg. Hoe hooger men
den vulkaan bestijgt, des te minder treden ze op den voorgrond. Bij
een zorgvuldiger onderzoek vindt men wel overal talrijke soorten
van kevers, vlinders, vliegen, sprinkhanen,. en vöör alles eene
menigte van mieren en termieten, maar vlinders en andere insecten,
die door bijzondere grootte en kleur uitmunten, zijn schaarsch.
Van groote dagvlinders vond ik slechts een half dozijn soorten;
een van deze zat dikwijls op de bruine boschwegen, wigr be-
schermende kleur zij getrouw nabootste. Eveneens waren s p i n n e n
bijna niet te ontdekken. Eenige kleinere soorten vielen op door den
zeldzamen vorm der dwarsbreede, met harde stekels gewapende
chitinpantsers (acanthosoma).
Een onaangename oude kennis,' die mij negentien jaren geleden
op Ceylon het verblijf in het bosch bedierf,. ontmoette ik ook
weder in het oerbosch van Tjibodas, den landbloedzuiger, hier
p a t j e t 1) genaamd; hij is hier echter veel zeldzamer. Wij werden
dadelijk op den eersten dag door hem aangevallen, doch beschermx)
De spelling p a d j e t in het origineel is verkeerd. De Maleische schrijfwijze is
p a t j a t , de Javaansche p a t j e t en de Soendaneesche p a t j e t [Noot van den Vertaler].
den ons toen met goed gevolg tegen zijn beet, door vöör wij
het bosch intraden ons de onderbeenen met de sterk riekende
nagelolie in te wrijven.
Over ’t geheel vertoont het dierenleven in het Indische westelijke
deel van den Indischen Archipel bjj lange na niet het belangrijke
en opvallende karakter als in het Australische, oostelijke deeli
Het grondig onderzoek naar dit verschijnsel en zijne oorzaken, dat
voor de eerste maal, veertig ja a r geleden, door A l f e e d W a l l a g e
in zjjn voortreffelijk werk aangevangen is, is in hoofdzaak door alle
nieuwere onderzoekers op dit gebied bevestigd, hoewel in onder-
deelen dikwijls gewijzigd, zooals kortelings in het bijzonder door
Ma x W e b e b en door mijne beide voortreffelijke leerlingen, de
Jenasche Professoren R ic h a e d S emon en W il l y K ü k e n t h a l .
De verwonderlijke, van de wereld afgescheiden eenzaamheid van
Tjibodas, het ongestoorde en niet-gevaarlijke leven in het rüstige
oerwoud, de opwekkende en hoogst interessante Studie zijner voort-
brengselen in. het nabijgelegen laboratorium, het verkwikkende,
koele klimaat, de heerlijke aanblik der groene dalen en hlauwe
grensgebergten van het verwijderde laagland, het gemakkelijke en
behaaglijke leven in den eenvoudigen pasanggrahan — dat alles te
samen oefent op den natuurvorscher en natuurvriend reeds na
eenige dagen eene geheel eigenaardige, sprookjesachtige bekoring
uit. S em o n , H a b e e l a n d t , Ge a f f en anderen hebben aan deze
gevoelens dankbaar uitdrukking gegeven. Wat mijzelf aangaat, ik
vond hier een der liefste droomen mijner jeugd in den schoonsten
vorm vervuld, en ik zal mijn vereerden vriend professor T e e u b
er altijd dankbaar voor blijven, dat hij mij dit tooverachtig
schoone, door hem toegankelijk gemaakte oerwoud-paradijs op de
aangenaamste wijze heeft laten genieten. De twintig schetsen in
waterverf, die ik van daar medenam, zullen mjj altijd levendig
aan die „tien gelukkige dagen” herinneren.
Overigens wil ik niet de materialistische bekentenis verzwijgen,
dat de wärmte dezer herinneringen ook voor een deel te
danken is aan de voortreffelijke culinarische verzorging, die mijn
edele gastvriend mij daar ginds ten deel liet vallen. Hij had zijne
oude inlandsche keukenmeid mede naar de bergen genomen, die