beddingen van Sawah Loento insluit en arm aan versteeningen is,
bereikt over de dnizend voet dikte; hoevele duizenden jaren, die
tot hare vorming noodig waren, moeten er alleen reeds in dit
oudste tijdperk van den tertiairen tjjd verloopen zijn I
De eocene zandsteenen en mergellagen der Bovenlanden zijn
dikwüls door jongere koraalkalken overdekt, wier vorming even-
eens slechts gedurende eene zeer lange tijdruimte kon plaats hebben.
Daaronder evenwel liggen vele oudere, carbonische en devonische
formaties, die op kristallijnen oergebergte, lei, gneisz en graniet
rüsten. Als wij in den grauwen oertijd van haar ontstaan een
schüchteren blik wilden werpen, zouden wij minstens 30 millioen
jaren terug moeten gaan. Deze geheele mächtige vaste bedekking
der aardkorst werd opgeheven en vaneengescheurd, toen de vulkanische
krachten in het binnenste der aarde gedurende het tertiaire
tijdperk hare verbazende werkzaamheid begonnen en die groepen van
indrukwekkende, ten deele nog tot op heden werkende vulkanen
opbouwden, wier mächtige kegels den achtergrond van het schilder-
achtige landschap der Bovenlanden vormen.
Het was heden juist marktdag in Fort de Kock en in Padang
Pandjang, en daardoor was het op alle straten druk met scharen
van bont gekleede landlieden: knappe meisjes en vrouwen met
manden en andere lasten op het hoofd, donker uitziende mannen,
die buffelkarren leiden en schapen voor zieh uit drijven. Vele
mannen dragen in de hand eene vogelkooi, waarin eene duif zit
of de merkwaardige mino (eulabes religiosa), een op een meerl
gelijkende vogel met zwarte veeren en oranjegelen snavel en
oorlappen, die de menschelijke stem nog beter leert nabootsen dan
papagaaien en kakatoes. De Maleiers zyn over ’t algemeen groote
liefhebbers van vogels en houden velerlei soort er van in hunne hutten.
Deze enkele vogels echter, die zij in de kooi met zieh ronddragen, zijn
iets heel bijzonders; het zijn „ g e l u k s v o g e l s ”, wier gezelschap den
bezitter bij elke onderneming den günstigen afloop waarborgt. Wij
glimlachen misschien over dit bijgeloof, maar vergeten daarbij, dat
onze veelgeprezen Europeesche beschaving nog heden — tot in de
hoogste kringen! — vol is van dergeljjke onredelljke voorstellingen.
Een zeer raerkwaardig bijgeloof is ook bij de beschaafde Hollanders
op Sumatra en Java nu nog zeer verbreid. Als men eene
echte p a r e l te zamen met een hoopje rijstkorrels in een doösje
sluit en dit op eene rüstige plaats verborgen houdt, dan zullen
na eenige jaren de rijstkorrels verdwenen en talrijke parelen
daaruit ontstaan zijn. Zoo beweerden met de zekerheid van het
„ e c h t e g e l o o f ” verscheiden zeer beschaafde dames en heeren, die
meermalen ’s avonds bij Delprat een bezoek brachten. Ja, zij
brachten mij zelfs verscheidene doosjes en fleschjes mede, die dit
tastbaar bewijzen moesten. In elk lag eene groote parel en verscheidene
kleine — moeders en dochters! — en däarnevens eenige
rijstkorrels. Tevergeefs moest ik als zoologisch deskundige de
tegenWerping maken, dat parelen geen levende Organismen waren,
maar doode producten van de mosselschelp, dat zij noch eene
maag hadden om de rijstkorrels te eten, noch eenige mogelijkheid
bestond, dat zij het vermögen zouden bezitten zieh door deelihg
of afscheiding te vermenigvuldigen. Ik moest mijne meening ui't-
spreken, dat men hier met het een of ander moedwillige bedrog
te doen had. Maar mijn ongeloovige twijfel wekte mijne geloovige
tegenstanders slechts op tot tegenspraak en zij hielden zieh zooveel
te vaster aan hun „goed g e l o o f ”, daar zij er zieh op beroepen
konden, dat het in Insulinde a l g eme e n v e r b r e i d en door vele
voorbeelden b ewe z e n wa s! Ni ema n d had echter tot nog toe
deze wonderbare vermeerdering der parelen, die toch een recht
aardig voordeeltje moest opleveren, in wording w a a r g e n ome n !
Doch het „wäre geloof’ heeft geen bewijs noodig!
Een ander bijgeloof, dat eveneens op Sumatra en Java wijd
verbreid is, en dat in Padang des avonds dikwijls een onderwerp
van vroolijk gesprek uitmaakte, betrof het s t e e n e n w e r p e n
d o o r g e e s t e n . In verscheidene huizen (meest van strenge of
gehate regeeringsbeambten) vlogen ’s avonds, somtijds zelfs bij
dag, steenen door de vensters in de kamers, zonder dat de
daders te ontdekken waren. Ook talrijke bedienden en Soldaten,
die tot het ontdekken der daders rondom het huis geposteerd
waren, slaagden er niet in ze te zien te krijgen. Dus konden
slechts „ g e e s t e n ” of demonen deze spokerij bewerken. In eenige
gevallen werd over dit „Wond er ” zelfs dobr rp sam b ten a ren eene