rechts naar beneden gaan, bereiken wij spoedig een klein, cirkel-
rond waterbekken, waar uit het midden eene fontein opwelt. Aan
zjjn noordeiyken rand verheffen zieh twee kolossale gomboomen,
die een ijzeren tuinpaviljoen overschaduwen. Deze kleine v4jver,
rondom door groote boomen omgeven, prijkt ook met lotussen.
Het schilderachtige natuurtafereel is eigenaardig somber schoon.
Verder rechts naar beneden gaande, komen wjj in het va re n-
k w a r t i e r , waarin de sierlijke boomvarens — de schoonste aller
plantenvormen — en de varenkruiden met kolossale waaierkronen
onze g ro o tste . bewondering afdwingen. Daartusschen groeien en
kruipen vele kleinere varens, wier sierlijke waaierbladvorm door
geene enkele andere plant geevenaard wordt.
Dicht bij den varentuin komen wij bij eene der zeldzaamste
plantengroepen, het kwartier der p a n d a n e e e n of „schroefpalmen” .
Deze aan de palmen verwante monocotylen, meestal aan het zee-
strand en in de moerassen te vinden, bezitten veelvertakte stelten-
wortels-, waarop zieh de lichtgrijze stam boven den bodem verheft,
evenals bij de mangroven. Bovenaan dragen de gevorkte takken
van den stam aan iedere twijg een rondachtig bundeltje lange,
sabelvormige, achterwaarts gebogen bladeren, die by den grond
dicht spiraalvormig zijn en eene regelmatige schroef vormen.
Het daaraan grenzende orchideeen-kwar t i er , waarin honderden
soorten als epiphyten aan de stammen van plumiera vastgehecht
zijn, is voor ons eenigermate eene teleurstelling. De meeste soorten
van deze heerlijke bloemen bloeien slechts zelden en dan nog maar
kort. Yoortdurend vinden wij hier en daar verborgen eene bloeiende
orchidee, die zoowel door hare prächtige bloemen als door
haar heerlyken geur, vreemden vorm en bonte kleur onze aan-
dacht trekt.
Des te grootscher en interessanter is het noordelijk aangrenzende
p a lm e n k w a r t i e r , dat van de oostelijke helling tot aan de
Tjiliwong afdaalt en over de vjjftig verschillende soorten van deze
familie — den vorst der gewassen — kan aanwijzen. Yoordat wij
er binnen treden, bewonderen wij nog het grootsche vergezieht
uit den daarboven gelegen paviljoen. Onze blik dwaalt hier over
het oostelijk dee! van den tuin en de aangrenzende rjjstvelden
tot de blauwe bergen in het zuiden, waarboven zieh de mächtige
vulkaantoppen van den Gedö en Pangerango verheffen. Wij ver-
bazen ons by eehe nauwkeurige wandeling door het palmenkwartier
niet alleen over de reusachtige grootte, die de groei van alleboom-
deelen in deze „ vorstenfamilie” bereikt, maar ook over de verscheiden-
heid, die zieh in de verschillende ontwikkeling van alle afzonderlijke
deelen openbaart. Het Schema der palmen, zooals wij het ons
gewoonlijk van den dadel- of waaierpalm vormen, is wel hoogst
eenvoudig: een ongedeelde zuilenstam, die bovenaan eene eenvoudige
kroon van veder- en waaierbladeren draagt, en tusschen deze
hangen de trossen bloesems en vruchten naar beneden. Maar
welk eene verscheidenheid in werkeiykheid, wanneer wij de vormen
der gladde met stekels gewapende stammen vergelijken, het weefsel
en de richting der lynen harer trillende bladeren, de grootte,
de kleur en den vorm der bloesems en vruchten!
G-aarne zou ik den lezer nog meer in de verschillende geheimen
van dezen prächtigen palmentuin willen inwyden; ik zou hem nog
gaarne in het phantastische sprookjeswoud van het zuideiyk
aangrenzende leguminosenkwartier willen binnenvoeren of noordelijk
in het ver uitgestrekte uiteinde van den tuin, waar de indruk-
wekkende reuzenboomen groeien uit de aan soorten ryke familie
der vijge- en broodvruchtboomen, der lautieren en casuarinen,
der dipterocarpen en euphorbiaceeön, om niet van vele andere,
kleinere en meer bescheidene families te gewagen, die toch ook
veel schoons en interessants opleveren. Doch ik vrees al te veel
van het geduld mijner lezers gevergd te hebben met mijne botanische
liefhebberijen, en moet hen voor alle verdere informaties,
hierop betrekking hebbend, naar het reeds genoemde boek van
H aberlandt verwijzen, de „Botanische Tropenreise” ; hij zal hier
niet alleen alle meer belangrijke plantenvormen beschreven en geillu-
streerd vinden, maar ook talryke bionomische opmerkingen, die de
wonderbare aanpassings- en overervingsverschijnselen der tropische
flora, van het standpunt der afstammingsleer uit verklären.
Om in enkele woorden de indrukken saam te vatten, die ik
gedurende het verblijf van eenige maanden in het botanische
centraal-instituut van Buitenzorg ontving, heb ik slechts dit te