beeldenrijen besloten had en ik nogmaals van den hoogsten töp
van den Boro Boedoer den grootschen blik op het heerlijke land-
schap aan alle zijden genoten had, daalden wij tegen öön uur af
naar den dichtbij gelegen pasanggrahan, waarin de wachter des
tempels woont, een oude, uitgediende Oostenrijksche soldaat,
genaamd Oppenheimer; deze herinnerde mij door zijn voorkomen
en zijn langen baard op vallend aan den ouden „Samiel” , dien
oudere bezoekers van onzen schoonen Rudelsburg, in het Saaldal
bij Kösen, zieh wel zullen herinneren. Hij stilde onzen gezonden
eetlust met eene voortreffelijke rijsttafel. Daarna bestegen wij
weder onzen Vierspänner en gebruikten een paar middaguren nog
tot het bezoeken van twee kleinere naburige Hindoe-tempels. De
ruinen van een der twee, den piramidevormigen Mendoet-tempel,
hebben onlangs sterk geleden door eene aardbeving. Inwendig is
hij met fraai beeldhouwwerk op de muren versierd en bevat drie
kolossale standbeeiden voortreffelijk uitgevoerd. Het grootste, in
het midden, is Boeddha zelf, zittend op eene lotoshloem, op het
gelaat de milde ernst en de stille gelatenhe_id, die zieh in de
meeste Boeddha-beeiden weerspiegelen. De beide kleine figuren aan
weerszijden van den god schijnen de Indische vorsten voor te
stellen, die den tempel gesticht en versierd hebben. — De kleinere
tempel niet ver daar vandaan heet „keukentempel” (Tjandi Pawon)');
hij rust op eene van treden voorziene hoogte en biedt een schilder-
achtigen aanblik; de ontzaglijk groote wortelen van een zwaren
katoenboom (bombax), wiens hcoge zuilenstam zieh onmiddellijk
naast den tempel verheft, zijn in de voegen der muren en trappen
ingedrongen en hebben ze reeds zoo ver van elkaar doen springen,
dat zij met volledige instorting bedreigd worden. Om vier uren
begonnen wij van hier uit den terugtocht, en waren ’s avonds
tegen acht uren weder in Djokja.
Tot het bezoeken der tempelruinen van P a r am b a n a n reed
ik den volgenden dag des morgens om 7 uren, 15 Januari, weder
in gezelschap van den heer Groneman af, naar den oostelijk ge-
’) De spelling Tjandu Babon in het origineel is geheel verkeerd [Noot van den
Vertaler].
legen spoorweg; reeds na een uur waren wij aan heb Station. Hier
wachtte ons de heer Geszner, de Duitsche administrateur van een
groote suikerplantage; hij was reeds den vorigen dag van ons
aanstaand bezoek verwittigd en geleidde ons in zjjn wagen naar de
1 kilometer verwijderde tempelruines. Ik begroette in den heer
Geszner weder een vriendelijken landgenoot, met wien ik reeds
vier jaren geleden op eene stoomboot van den Noordduitschen Lloyd
bij den overtocht van Genua naar Napels kennis had gemaakt.
De Hindoe-bouwvallen van P a r am b a n a n bestaan niet, zooals
die van Boro Boedoer, uit een enkelen, zeer grooten tempel, maar
uit talrijke kleine; zij waren niet ge wij d aan de monotheistische
Boeddha-vereering, maar aan den polytheistischen godsdienst der
Brahmanen. Op een zeer uitgestrekt terrein, dat rondom door
rijstvelden en suikerplantages omgeven is, zijn verschillende
groepen Brahmaansche tempels verstrooid, waarvan de grootste
en best bewaarde aan den linker oever van de Oepakrivier ligt en
door drie cirkelronde, concentrische muren als eene vesting
omgeven is. Tusschen den buitensten en den middelsten wal zijn
de overblijfselen van 157 kleine tempels zichtbaar, die in drie
rijen staan en voorheen afgodsbeelden bevatten. Op de plaats, die
door den binnenste.n wal omsloten wordt, verhelfen zieh de bouw-
vallen van acht grootere pyramidevormige tempels in drie parallel
loopende rijen, twee middelste tusschen drie buitenste aan weers-
kanten. De interessantste is de middelste, westelijke tempel; ztjne
basis is twintighoekig; het inwendige bestaat uit vier vertrekken
met groote afgodsbeelden. Het beroemdste van deze is het schoone
bronzen beeid der strijdbare godin D o e r g ä , met acht armen en
handen, waaraan men den Javaanschen naam van „Loro Djong-
grang” gegeven heeft; elke hand houdt een ander embleem. In
eene tweede kamer van denzelfden tempel Staat het standbeeid
van haar echtgenoot Q i w a *) (=■= Mahädewa) en in eene derde de
zoon van beiden, Ganei ja; hij neemt met zijn olifantssnuit spijzen
uit eene schaal, die hij in de hand houdt. In de andere tempels
) In het origineel Staat „Sinrah”, doch dit is natuurlijk eene drnkfout [Noot van
iden Vertaler].