algemeen bekende verschijnselen, die in vele bijzondere gevallen
met de wisseling der jaargetijden samenhangen, worden nu in de
meeste leerboeken als het n o rm a l e plantenleven voorgesteld. Dat
is nu juist zoo, alsof men in de leerboeken der Physiologie der
dieren het eigenaardige leven der marmotten - of andere zoog-
dieren die een langen winterslaap doen — als het normale voorbeeld
van het leven der zoogdieren geven wilde., Een bevriende botanicus
noemde daarom de nu geldende, door verkeerde gezichtspunten
beheerschte plantenphysiologie de „marmotten-botanie” . Om verkeerde
uitleggingen te voorkomen, wil ik er bijvoegen, dat deze
daarmede niet zekere professoren in de botanie met marmotten
vergelijken wilde, maar alleen de door hen als voorbeelden
beschouwd'e planten van het noorden.
Om het juiste standpunt in te nemen tot natuurlijke beoordeeling
van deze gewichtige omstandigheden, moeten wij een blik in de
g e s c h i e d e n i s der plantenwereld slaan en in de g e o l o g i e , die
ons door versteeningen de tastbare „ gedenkpenningen der schepping”
aan de hand doet. Deze nu leert ons, dat. de afwisseling der ja a rgetijden,
die wy van jongs af aan als normaal beschouwen, en de
scheiding der klimatische zonen op onzen aardbodem, betrekkelijk
n i e uwe gebeurtenissen in haar geschiedenis zjjn; zij hebben zieh
pas in den loop van het tertiaire tijdvak ontwikkeld, in den loop
dezer kaenozo'ische geschiedenistydvakken, die slechts ongeveer
drie percent van het geheele tydsverloop der organische geschiedenis
der aarde uitmaken. In het voorafgaande secondaire tijdvak, waarin
tria s , ju ra en krijt zieh vormden, en eveneens in den nog ouderen
en längeren primairen tijd merkt men nog niets van het verschil
in zonen; een gelijkmatig warm en vochtig klimaat, evenals
tegenwoordig by ons onder den evenaar, heerschte op de gansche
aarde van den equator tot de polen. Dat bewijzen ook het groote
aantal versteende palmen en andere tropische planten, die in de
mezoische (secondaire) en voor een deel nog in de oudere tertiaire
lagen van Groenland en andere tot heden toe nog met ijs bedekte
poolstreken gevonden werden.
Voor het geheele tijdsverloop der „ o r g a n i s c h e g e s c h i e d e n i s
d e r a a r d e ” d. w. z. voor de ontzaglijke tijdsruimte, waarin
zieh organisch leven op onzen aardbodem ontwikkeld heeft, nemen
de tegenwoordige geologen honderd millioen jaren als minimum
aan. (Anderen schatten dit op vier- ä vijfmaal zoo lang!) Daarvan
komen dus drie millioen op rekening van den tertiairen tijd*). In
ieder geval is deze tijdruimte lang genoeg voor de langzame
afzondering der tegenwoordige klimatische zonen, die door voort-
durende afkoeling van de aarde aan beide polen veroorzaakt wordt.
Later, in het begin der jongste periode, het k w a r t a i r e t i j d p e r k ,
ging deze afkoeling, zooals men weet, nog veel verder en veroor-
zaakte het groote „ijstijdperk” . Reeds voor het begin van dit
laatste, tegen het einde van het tertiaire tijdperk, had de belang-
riikste historische gebeurtenis plaats, de ontwikkeling van het
menschengeslacht uit menschapen der oude wereld.
Over het groote belang van het i j s t i j d p e r k voor de krachtiger
ontwikkeling van het onderscheid der zonen en voor de groote,
daarmee samenhangende v e r p l a a t s i n g e n der dier- en planten-
soorten is men het tegenwoordig algemeen eens, evenals over den
overwegenden invloed, dien deze op hunne tegenwoordige geographische
verspreiding uitgeoefend hebben. Dikwijls vergeet men hierbij
echter, dat de diep ihgrijpende, daarmee samenhangende verande-
ringen in de organisatie en leefwijze der dieren en planten eerst
zeer laat ontstaan zijn. De lange winterslaap onzer noordelijke
planten en dieren, de lange stilstand of vertraging der gewichtigste
functies, de beperking der voortplanting tot een bepaald günstig
tijdperk — dat zijn alle l a t e r e a a n p a s s i n g e n aan de geleide-
lijke afzondering der klimaatzonen, secondaire afwijkingen, van de
oorspronkelijke toestanden, zooals wij ze nu nog in de equatoriale
zone aantreffen.
Terecht zegt Dr. T reub in zijne feestrede: .„De a l g eme e n e
b o t a n i e van onze hand- en leerboeken is grootendeels slechts die
der g em a t i g d e zone, maar niet die der t r o p e n . ” En tochtoonen
deze laatste de p r ima i r e , de eerste de later daarvan afgeleide
*) Over de moderne berekening en schatting van deze lange geologische tijd-
perken vergelijke men de opmerkingen over de „ K o sm o l o g i s c h e P e r s p e c tive”
in m(jn boek over „Die Welträthsel”, 6de nitgave, 1901. Hoofdstuk 1 Noot 1.