bewoners van Voor-Indie, die zieh reeds vöör de achtste eeuw na
Christus in den Indischen Archipel vestigden, en niet alleen op Java,
maar ook op Bornéo, Sumatra, Lombok ') en vele kleinere eilanden
koloniën stichtten en plaatsen voor de Boeddhavereering aanwezen.
Màar ook van dezen merkwaardigen i n v a l d e r Hi n d o e s weten
wjj slechts zeer weinig; geen Indische geschiedboeken of kronieken
geven ons daarover inlichtingen. Slechts enkele inschriften — buiten
de stomme getuigen der Indische kunst — leeren ons, dat te dier
ttjde binnengedrongen Hi n d ö e - v o l k e n een hoogen graad van
beschaving önder de oorspronkelijke bevolking moeten ingevoerd
hebben. Het schijnt echter, dat deze bloeiperiode niet lang geduurd
heeft, en dat de Hindoes spoedig weder het bézit der Smaragdeilanden
opgaven 9 wellicht uit vrees voor de veelvuldige, ten
deele verwoestende aardbevingen, of ook overwonnen door den
voortdurenden tegenständ der onderworpen Javanen 2). Indien zij
door vermenging met de laatste in dat ras opgegaan zijn, en als
een groot deel van de hedendaagsche bevolking van Insulinde
werkelijk voor een deel Hindoesch bloed in zijne aderen heeft,
was toch in ieder geval bij deze rassenvermenging het lagere
Javaansche element stärker dan het hoogere Arische. Op het eiland
Lombok1) en in eenige streken van Java ¿L voornamelp in de hoogere
geslachten van het oude Mataramrijk — moet nog tot op den huidigen
dag het Indogermaansche karakter in het gelaat duidèlijk merkbaar
zijn. Van den hoogen kunstzin der Arische voorvaderen is echter
in de gemengde bevolking van den tegenwoordigen tijd weinig
overgebleven3); de tegenwoordige Javanen Staren de kunstige tempel-
:) Hß Schrijver bedoelt hier zeker Bali, dat zelfs nu nog meer dan eenig ander
eiland de sporen der Indische beschaving draagt [Noot van den Vertaler],
) De voorstelling, alsof de .Hindoes Java nit vrees voor vulkanische uitbarstingen
of voor de Javanen verlaten zouden hebben, blyft geheel voor rekening van den
Schrijver, daar zij elken grond mist. Men weet, dat hetÇiwaïsme en Boeddhisme voor
den Islâm moest wöken en van daar naar Bali overgegaan is, waar men het —
vooral het Çiwaïsme — nu nog vindt [Noot van den Vertaler].
3) Hier had de Schrijver wel mögen bÿvoegen, dat het Maleisch-Polynesische ras
van nature een zeer hoog ontwikkeld kunstgevoel heeft. Men denke slechts aan
het Javaansche batikken, het Dajaksche vlechtwerk, de kunstig uitgesneden bamboe-
kokers, de schoone weefsels enz. [Noot van den Vertaler].
BOEDDHA-BEELD IN DEN TEMPEL VAN MENDOET. 1 9 3
bouwvallen der Hindoes aan als de voortbrengselen van geheim-
Fig. 48. B o e d d h a - b e e l d in den Mëndoet-Tempel.
zin n ig e w e z en s en k u n n e n n ie t g e looven, d a t m e n s c h e n h an d e n zoo
ie ts to t s ta n d hebben k u n n e n brengen.
N ad a t dr. G-eoneman zijne v riendelijke v e rk la rin g v a n de lan g e
I n su l in d e . ^