Fig. 30. De middelste waterval van Tjibeureum.
meter hooge rotswanden ingesloten,' die zieh bijna loodrecht
vertieften. Van de höogte dezer rotsen störten zieh drie
prächtige watervallen af, die zieh beneden grootendeels in
waterdamp oplossen. De grootste dezer drie cascaden (de zuide-
lijke) herinnert aan den „Staubbach’’ in het Lauterbrunner Thal.
De schoonste waterval is de middelste, omlijst door dichte
massa's plantengroei; zijn water verzamelt zieh beneden in
een bekken, dat door gröote rotsblokken omgeven is. De kleinste
val (de noordeljjke) is bjjna geheel door boomen en struikgewas
verborgen. Het dal, waarin zieh de neervallende waterstroomen ver-
eenigen, en waaruit de „Roode beek” .wild over roodbruine rotsblokken
klaterend afstroomt, is met heerlijke. varenboomen en
wilde bananen begroeid. Dikke, bruine en zwartgroene moslagen be-
dekken de rotsen en wegrottende stammen. De bevallige vogel-
nestvaren versiert met zjjne glanzende, boven feeds beschreven
kronen, alle boomstammen; vele exemplaren groeien ook onder
aan de beek. Eene menigte andere varens en mossen vullen
de openingen aan en groeien weelderig en overvloedig onder den
bestendigen sproeiregen der watervallen. Op het hoogste en betrek-
kelijk droogste deel van den dalgrond zijn eene tafel en bank
geplaatst, die mij de gelegenheid gaven om een paar uur droog
te ziften en twee waterverfteekeningen van de watervallen te
nemen, terwijl mijn tochtgenoot in den omtrek botaniseerde. De
bekoring van dit tooverachtig. schoone en grootsche woudtafereel
wordt nog verhoogd door de boven de watervallen en aan de beide
zijden hoog opstijgende, donkergroene boschhellingen van den
Pangerango, terwijl de diepe eenzaamheid van het oord door het
eeuwige klateren der beek en het geruisch der watervallen poetisch
verlevendigd wordt. Nu en dan hoorde ik ook het geschreeuw van
een eenzamen vogel en den klagenden roep van den oa, den grijzen
Javaanschen menschaap (hylobates leuciscus).
Tegen den middag scheidde ik, hoe ongaarne ook, van den
Tjibeureum. Maar de donkere onweerswolken, die zieh reeds lang
om den vulkaankegel van den Pangerango samengepakt hadden,
zonken hoe langer hoe lager en dwongen tot een haastigen aftocht.
Op den terugweg verzamelde ik nog praeht-exemplaren van de