eene gemakkelijkheid en zekerheid uitgevoerd, alsof daartoe in ’t
geheel geen inspanning der spieren noodig was.
Als de oa zieh moede geturnd had, strekte hij zieh zeer behaag-
lijk op het grasveld uit en liet zieh de tropenzon op het lijf
schönen. Daarbij legde hij gewoonlijk den eenen arm onder zijn
hoofd en nam precies dezelfde houding aan als een vermoeide voet-
reiziger, die zieh onder de schaduw van een boom te rüsten legt.
In deze houding sliep hij somtijds ook; gewoonlijk echter sliep
hij ’s nachts zittend in eene zijner beide kisten; daarbij leunde hij
met den rüg, de knieSn opgetrokken en de gebogen armen op de
knieön gesteund; de kop viel op de borst.
Eene bijzondere neiging vatte onze kleine jongeling ook op voor
een aardig Javaansch meisje van negen jaren en voor twee
vrouwen, die over dag in den tuin naast de galerij onder de
schaduw van een grooten bos bamboes zaten en met onuitputtelijk
geduld bonte figuren op sarongs schilderden. Een van haar had
een rood jakje voor hem gemaakt, waarop hij zeer hoovaardig
was; hij bekeek zieh van onder tot boven, knoopte handig het
jakje open en toe, en was zeer ontevreden, als het weder uitge-
trokken werd. De i j d e l h e i d , die de kleine pronker daarbij ver-
toonde, was niet geringer dan die van een Mentawei-hoofd, dat
zijn naakt lichaam met eene afgedankte militaire jas versiert
(flg. 70) of die van den Parijschen fat, die de dwaasheden der
„nieuwste mode” meemaakt. Voor de kleine vriendin was het een
groot genoegen het dagelijksche morgentoilet van den oa bij te
wonen; hij gedroeg zieh daarbij als een zoet kind en liet zieh
met welbehagen baden, wasschen en kämmen. Bijzonder veel
genoegen deed het hem, als zijne kleine verpleegster hem na het
bad zorgvuldig afdroogde, zieh naast hem in de zon op het grasveld
legde en zacht met de hand streelde; hij deed dan de oogen
toe en strekte zieh languit op den rüg. Toen ik eens het meisje
bjj de hand nam en wilde medenemen, werd hij zeer opgewonden
en begon klaaglijk te schreien; toen ik haar echter werkelijk
meenam, werd hij woedend en trachtte in ernst te bijten, wat
hij anders slechts zelden deed. Deze aanvallen van heftige i jver-
z u c h t herhaalden zieh later regelmatig, zoodra ik den oa van