hij ook zijne beide handen evenals de eersten gebruikte. Vooral Schilde
hy pisang en chinaasappelen precies zoo als wy gewoon zy’n ;
terwijl hij de vrucht met de linkerhand vasthield, verwijderde
hy handig de schil en beet dan het eene stuk na het andere af.
Maar ook gedroogde en gebraden visch, zooals de Maleiers die
als toespijs bij hun rijstmaaltijd gebruiken, versmaadde hij niet,
evenmin als eieren en verschillende soorten van gebak. Hij schepte er
byzonder veel behagen in, daar tusschendoor kevers en vlinders
te vangen en op te eten. Hij legde echter een beslisten tegenzin aan
den dag jegens alle arachniden, spinnen zoowel als schorpioenen. Be-
Paald afschuwelijk vond hij den grooten kreeft der Molukken (limulus),
waarvan ik vroeger reeds gesproken heb; als dit groote, onbeholpen
dier met zyn log pantser langzaam over den grond rondkroop, sprong
de oa, met zichtbaar gemengd gevoel van nieuwsgierigheid en
vrees, om het dier heen, zonder het te durven aanraken. Nu en
dan snoepte de oa ook gebraden gevogelte; maar meestal verkoos
hij vruehten boven alle andere dingen, n.l. mangos, mangostan
en doerian.
Daar de heerlijke Indische vruehten nooit aan onze tafel ont-
braken en mijn oplettende gastheer, professor Treub, steeds er op
uit was, mij van al de verschillende soorten de uitgezochtste te
verschaffen, kon ik door vele proeven vaststellen, dat onze mensch-
aap ook in dit opzicht geheel den smaak van den mensch deelt.
Mijne eigen dievelingsvrucht, en ook de zijne, was de edele m a n g
o s t a n (garcinia mangostana); de ronde vrucht, van den vorm en
de grootte van een appel, is door een dik donker roodbruin omhulsel
omgeven. Opent men dit door rondom in het midden te snyden
en neemt men dan den bovensten halven bol der schil van den
ondersten af, dan ziet men zes ä acht uitstralend om de as ge-
plaatste vruchtenhokjes, wier sneeuwwitte kleur prächtig tegen
het zachte purperrood der binnenste schilvlakken uitkomt. In
ieder vakje is eene harde kern, omgeven door zacht, sappig, wit
vrüchtvléesch. De fijne aromatische geur en de verfrisschende
ziiurachtig zoete smaak van dit zachte vleesch der vruehten zy’n
overheerlijk en wijken van die van alle andere bekende vruehten af.
Slechts ééne enkele vrucht stelde de oa nog boven de mangostan:
dit was de beroemde d o e r i a n (durio zibethinus). Over
dit merkwaardig resultaat der Indische tropische flora worden
overal in het verre Oosten de levendigste tafelgesprekken gevoerd
en over hare culinarische waarde heerschen de meest tegenstrydige
begrippen; terwijl enkele de doerian als de meest volmaäkte spijs
beschouwen, vinden anderen haar afschuwelijk. Zij heeft ongeveer
de grootte en den ovalen vorm van eene kokosnoot en heeft eene
zeer dikke, vaste, groene schil; deze is vol puntige harde stekels.
Men opent ze door met een groot hakmes vijf diepe overlangsche
sneden te maken, die aan vijf inwendige vruchtvakken beantwoorden;
in ieder vak liggen 2—4 witte vruchtkorrels achter elkaar, van grootte
en vorm als eene gepelde kastanje. Het geelachtige of rosekleurige
vleesch, dat deze kern omhult en het inwendige der atlaswitte
vakken vult, is het eenige eetbare, eene weeke, kleverige brij met
zeer pikanten smaak — „een gekruid, boterachtig, sterk naar
amandelen smakende eierroom, te gelpk herinnerend aan roomkaas,
uiensaus, bruinen Xereswyn en andere dingen, die moeilijk te
vergelijken zijn.” Te geiyker tijd verspreidt deze edele vrucht een
hoogst intensieven geur, die voor my, evenals voor vele andere
Europeanen, bepaald weerzinwekkend i s ; een wonderlijk mengsel van
geuren van straffe uien, oude kaas, bedorven eieren en bedorven vleesch.
Men merkt reeds op grooten afstand de nabyheid van eene doerian-
markt, en op het menscheiyk lichaam heeft een ruim gebruik van
doerians ongeveer dezelfde uitwerking als dat van uien en knoflook.
De gustibus non est disputandum! W a l l a c e zegt in de lange
lofrede, die hij in zijn beroemd boek over den „ Maleischen Archipel”
aan de doerian wijdt, aan het slot: „Hoe meer men ervan eet,
des te minder lust gevoelt men, uit te scheiden. Doerian eten is
inderdaad eene nieuwe gewaarwording, die alleen eene reis naar
het Oosten waard is.” Yele Europeanen deelen deze bewondering,
evenals de inboorlingen, de Ohineezen en — myn oa. Mijn vriend
T r e u b had ten strengste verboden, dat eene doerian in ons huis
gebracht zou worden. -Ik zelf heb met de beroemde doerian slechts
eene enkele proef genomen; deze mislukte echter volkomen. Den
laatsten avond te Singapoer had mijn gastheer Dr. H a n it s c h twee
groote voortreffeiyke doeriänvruchten tot afscheidsfeest ons voor