246 SPIRITISME IN INSULINDE.
notarieele akte opgemaakt. Somtijds vergenoegden zieh de onzicht-
bare geesten niet met het werpen van steenen, maar gebruikten
daarvoor ook potten, glazen en ander huisraad, wat natuurlijk
nog veel meer indruk maakte, of wel zij besmeerden kleine, in
de wieg liggende kinderen met bloed en dergeljjke meer. Ten
bewijze dat dit alles waar was, en dat men hier met boven-
natuurlijke handelingen te doen had, werden mij verscheidene
couranten gebracht, waarin deze zwärt op wit te lezen stonden;
en couranten, zooals men weet, liegen nooi t !
Daar tegenwoordig weer in verschillende landen — helaas ook
in Duitschland — het s p i r i t i sm e spookt en in de leerstellingen
van het o c c u l t i sme zieh zelfs een wetenschappelijk masker
voorbindt, zullen die ballistische wonderen van Insulinde ver-
moedelijk welkom zijn als „nieuwe bewijzen voor de echtheid der
geheime wetenschap” . Jammer dat ook hier, evenals bij het „spook
van Resau” en andere geestenhistories, door nuchter critisch onder -
zoek in vele gevallen het overtuigend bewijs van bedrog geleverd
kon worden. De steenen werpende personen waren meestal eenige
bedienden van het huis, of buren, die met groote handigheid en
overbluffende snelheid de steenen door de lucht slingerden. „Vlug-
heid is geen hekserij” ! Het schoone geslacht speelde daarbij, — evenals
bij de spiritistische handelingen onzer „mediums” — eene voorname
rol. Intusschen gelukte het mij ook bij deze „wonderen” niet, mijne
geloovige tegenstanders van het natuurlijke beloop der dingen te
overtuigen; zij bleven er bjj, dat in vele gevallen de verschjjnselen
niet opgehelderd pn slechts door het aannemen van bovennatuur-
lijke krachten te begrijpen waren.
Als zulke bijgeloovige voorstellingen zelfs thans nog bij vele
der hoogstontwikkelden in het beschaafde Europa niet zijn uit te
roeien, mag men zieh niet verwonderen, dat zij in het geestesleven
der natuurvolken van Insulinde eene mächtige rol speien. Overal
in hun maatschappelijk en familieleven, in hun geneeskunde en
godsdienst, in handel en wandel spoken „ g e e s t e n ” en beschikken
op wonderbare wijze.over het lot der menschen. Dikwijls wonen deze
demonen in het lichaam .van wilde dieren, tijgers en panters, apen
en halfapen, krokodillen en sehildpadden. Bij de feestelijke optochten.
NIEUWJAARSVIEBING- DER CHINEEZEN. 247
die ik gedurende mijn oponthoud op Java en Sumatra meermalen bij
gelegenheid van groote feesten kon waarnemen, verschijnen deze
dieren, reusachtige draken en andere fabelachtige dieren in de
wonderlijkste vormen.
Het schitterendste feest, dat tjjdens mijn verblijf aldaar gevierd
werd, vond plaats in Padang in het begin van Februari, bij gelegenheid
van het huwelijk van Nederlands Koningin Wilhelmina.
Feestelijke maaltijden, illuminaties, vuurwerken, muziek en dans-
vermaak hielden verscheidene dagen achtereen de geheele bevolking
op de been. Het prächtigste schouwspel evenwel was een reusachtige
optocht, waarvoor men een geheelen voormiddag noodig
had, om hem op te stellen. Van de 33000 inwoners der stad Padang
en verscheidene duizenden landbewoners, die te voet naar de stad
gekomen waren, namen minstens 20,000 daaraan deel. De eerste
groep werd gevormd door de Hollandsche militairen, land- en zee-
macht; dan kwamen de verschillende vereenigingen der Europeanen,
wier gezamenlijk aantal in de hoofdstad nog niet ten volle 2000 be-
draagt. De inlandsche Maleiers (in 't geheel 26000) marcheerden in
verscheidene lange afdeelingen; op hen volgden de Chineezen (4000)
Arabieren en Indiörs (te zamen oqgeveer 1000). Eene der kleinste,
maar belangrijkste groepen van den feestoptocht vormden de wilde
inboorlingen van het eiland Nias, waarvan vele als vlijtige tuiniers,
bedienden en koelies in Padang gewaardeerd worden. Onder de velerlei
hoogst phantastisch opgesmukte fabeldieren, die to t versiering van
den troep dienden, viel in ’tbjjzonder een ontzagljjke draak op, die
als een reuzenslang zieh kronkelde, bewogen door talrijke mannen, die
onder het schubbendak van het lichaam behendig verborgen waren.
Een ander, zeer belangwekkend feest, dat ik op den avondvöör
mijn vertrek uit Padang mede bjjwonen kon, was de Nieuw-
j a a r s v i e r i n g d e r Ch i n e e z e n , die, zooals overal in Achter-
Indie, zoo ook op Sumatra een zeer gewichtig en dikwijls zeer
hooggeschat bestanddeel der handeldrijvende bevolking vormen;
niet weinige der belangrijkste handelszaken zijn in hunne handen.
De „Kapitein der Chineezen” , die de familie Delprat en mij in zijn
huis genoodigd had, was een zeer verständig, beschaafd man; hij
sprak vloeiend Hollandscb en Engelsch, voerde eenige uren lang