en voert dan naar boven in een schoon oerwoud, gelflkend op dat
van Tjibodas. Ter hoogte van 1800 meter zien wij plotseling witte
rookwolken door de takken der boomen trekken; dadelijk daarna
houdt het bosch op en wij staan voor den merkwaardigen krater,
die den naam Kawah Manoek ( = vogelkrater) voert.
Kawa h Man o e k is een eigenaardige sl i jkvulkaan. Wij staan
beneden op den bodem van een wijd, trechtervormig kraterbekken,
welks licht glooiende wanden door honderden kleinere en grootere
slijkketels worden doorbroken; het half vloeibare, lichtgrijze of
blauwachtige slijk, dat daarin is, verkeert in kokenden toestand
en laat talrijke luchtbellen ontsnappen, of borreit zelfs in den
vorm van kleine fonteinen omhoog. Vejre slijkbekkens zijn ook
met eene korst bedekt, die weder door opstijgende gasblazen doorbroken
wordt. Uit andere verheffen zieh verscheidene kleine kegels
met doorboorde punt: miniatuur-slijkvulkanen, die een dünnen
damp- of slijkstraal naar boven doen opstijgen. De kale wanden
der trechtervormige slijkbekkens prijken in de bontste en schelste
kleuren, vooral geel, oranje, rood in verschillende tinten; op andere
plaatsen lichtblauw, dat eensdeels in zeegroen, anderzijds in paarse
en purperen tinten overgaat. Het bonte kleurenspel van deze
bekkens, waaruit het kokende slijk met dof geraas zijne damp-
wolken en luchtbellen naar boven doet opstijgen, is dikwijls zeer
verrassend.
Beneden op den bodem van den grooten krater vloeien de melk-
achtige, blauwachtige slijkbeken samen en vormen een troebelen
stroom, die over roodbruine en paarse tufsteen heen kabbelt, en
daarna door eene wijde opening in den krater wand, in het aan-
grenzende bosch naar beneden vloeit. Ik zat hier een uurtje en
verorberde met grooten eetlust het meegenomen ontbijt, dat, dank
zij den goeden zorgen van mevrouw dr. R u p e r t , zeer overvloedig
was. Mijne koelies, die zulke plaatsen met werkende vulkanen als
verblijfplaatsen van booze geesten beschouwen, voelden zieh er
niet op hun gemak en waren in het dichtbijzijnd bosch gaan zitten.
Ik was geheel verdiept in het prächtige landschap, dat zieh voor
mij op levendige wijze ontplooide en mij in gedachte naar het
Yellowstone Park van Noord-Amerika verplaatste. Een frissche
wind dreef talrijke kleinere en grootere witte dampwolken al
draaiend naar verschillende zjjden, en hulde de läge boomen op de
muren van den krater in spookachtige sluiers.
Aan de linker helling van den kraterrand is zeer handig een
smalle weg aangelegd, die in verscheidene bochten naar de
hoogere deelen van den heuvelrijken bodem naar boven voert. Op
de gevaarlijkste plaatsen is een enkele onvoorzichtige rpisstap
voldoende, om den uitglijdenden' wandelaar reddeloos in een der
kokende slijkketels te laten verzinken. De gids, dien menmeeneemt
en die alle moeilijke plaatsen precies kent, is hier van veel nut.
Op verscheiden plaatsen liep hij met zijne bloote vooten hard verder,
omdat de bodem hier gloeiend heet is; zelfs voelde ik de hitte
zeer goed door de dikke zolen van mijne berglaarzen. In het
achterste deel van den krater liggen nog eenige grootere ketels,
door hoogere heuvelruggen gescheiden en daarachter verscholen.
Naar een daarvan afdalend, werd ik door het zien van een kokend
meertje verrast, in welks midden eene slijkfontein eenige meters
hoog naar boven springt. Het lijk van een lijsterachtigen vogel,
dat op de melkachtige vloeistof dreef, scheen de bewering der
inboorlingen te bevestigen, dat alle vogels, die over dezen „vogelkrater”
heen vliegen, door de opstijgende zure dampen stikken en
dood naar beneden vallen.
Zeer eigenaärdig is ook de weelderige p l a n t e n g r o e i , die zieh
op de droge, heete slijkkorsten tusschen de talrijke dampketels
ontwikkeld heeft; hij bestaat voornamelijk uit „droogte liefhebbende
of xerophiele” planten, en is over ’t algemeen zeer verschillend
van dien van het dichtbij gelegene vochtige oerbosch. De karakte-
ristieke, saprijke' begonia’s en cyrtandren van het laatste, de fijne
hymenophyllen enZ. ontbreken hier geheel. Daarentegen zijn er
voornamelijk struiken en läge boomen met knoestige takken, met
droge, ruwe, lederachtige bladeren, voor een deel met schoone,
meestal roode bloesems; bijv. melastoma molkenboeri, rhododendron
retusum, een vijgeboom met verschillend gevormde bladeren
(fleus heterophylla); zeer talrijk is er de boschbessenstruik, die op
deze Javaansche vulkanen bijzonder goed gedijt (vaccinium varingiae-
folium). Bijzonder karakteristiek zijn ook verschillende varenkruiden: