Hollanders reeds meer dan tweehonderd jaa r geleden aanleiding
gegeven, dit „luchtkuuroord” om zieh te verfewikken op te zoeken.
Ala men uit de drukkend warme en zwoele atmosfeer van Batavia,
die verpest is door koortsverwekkende uitwasemingen van de
slijkerige en moerassige kusten, met de spoor in anderhalf uur
naar Buitenzorg rijdt, dan voelt men reeds bij de nadering van
het verwijderde zuidelijke geborgte een frisscheren luchtstroom,
die steeds van de oerwoudkloven van den mächtigen Salak tegen
de groene hoogvlakte naar beneden stroomt. Het was daarom zeer
begrijpelijk, dat reeds in het jaa r 1747 de gouverneur-generaal
van Nederlandsch-IndiS zijne residentie van Batavia hierheen ver-
plaatste en dat zij sinds dien tijd daar steeds gebleven is. Alleen
bij bijzonder feestelijke gelegenheden en officieele recepties gaat
de gouverneur-generaal, die feitelijk vice-koning van Insulinde is,
naar beneden, naar Batavia.
Het gouvernements-paleis — evenals alle andere gebouwen hier
uit 6dn verdieping bestaande, wegens veelvuldig voorkomende
lichte aardbevingen = ligt in een zeer groot park, waarin lanen
met groote vijgeboomen en slanke koningspalmen loopen; op zijne
uitgestrekte grasvlakten bevinden zieh honderden tamme herten.
Dit regeeringspark is de noordgrens van den grooten botanischen
tuin; de breede oude Poststraat (Djalan besar) geeft de westgrens
aan, in wier omgeving de meeste Europeesche villa’s liggen. In
het zuiden maakt de afgezonderde wijk der Chineezen de grens
van den Bogor-tuin uit, waarin aaneengesloten rijen van open
winkels (toko’s) dicht bij elkaar liggen en zieh ver uitstrekken.
Voordat men van den. hoofdingang van den tuin — in het midden
zgner zuidzijde — dezen „kampong tjina” binnentreedt, komt men
op de groote marktplaats; deze levert dagelijks (vooral echter
Dinsdag en Vrijdag) met hare rijke uitstallingen en het bonte gewoel
harer bezoekers een hoogst onderhoudend schouwspel op. De dieper
gelegen, van het zuiden naar het noorden stroomende Tjiliwong
vormt de oostgrens van den tuin, waar tegenover zieh nog ver rijst-
velden uitstrekken, ten zuiden waarvan in de verte in blauwe
omtrekken de mächtige bergruggen van den Gedd en Pangerango
zieh verhelfen.
De oppervlakte, die de zoo begrensde, bijna Vierkante hoofdtuin
beslaat, bedraagt niet minder dan 58 hectaren of 230 morgen. Daarbij
komt nu nog de uitgebreide c u l t u u r - en p r o e f t u i n v a n
T j i k e ume u h , die een half uur westelijk ervan verwijderd ligt
en 72 hectaren (280 morgen) groot is; voorts de grootsche berg-
t u i n v a n T j i b o d a s (met 31 hectaren = 120 morgen). Met hun
drieSn hebben deze tuinen eene uitgestrektheid van 161 hectaren
= 630 morgen. Deze groote vlakte werd onlangs bijna dubbel.zoo
groot gemaakt; in 1890 werd een oerwoud er bij genomen, dat aan
den bergtuin van Tjibodas grenst en niet minder dan 283 hectaren
( = 1110 morgen) bedraagt, en in den laatsten tijd werd in de buurt
een aanzienlijk stuk grond voor de cultuur van guttapertja
verkregen. Wegens de hooge waarde, die in den laatsten tijd de
guttapertja voor vele technische doeleinden verkregen heeft,
vooral voor het vervaardigen der onderzeesche telegraafkabels,
belooft de aanplanting der kostbare palaquiumboomen, die haar
opleveren, schittGrcnde rGSulta,t6n af t© werpen.
Deze groote ontwikkeling van het Bogor-instituut evenals de
bewonderenswaardige organisatie van het geheel, heef{ men aan
professor T b e u b te danken. De tuin begon op zeer bescheiden
schaal en de lotswisselingen in den loop van drie en tachtig jaren
waren zeer verschillend. Toen in October 1815 de Generale Com-
missie uit Holland vertrok, om Java uit de handen der Engelsche
tusschenregeering terug te ontvangen, was haar als „directeur
der landbouwbelangen” een Duitsche natuuronderzoekertoegevoegd,
G. G. L. R e in w a e d t , toen professor in de Chemie en natuur-
wetenschappen aan het Atheneum te Amsterdam; hij moest zoowel
het natuurwetenschappelijk onderzoek der kolonie bevorderen, als
over haar practisch nut bericht geven. Om beiden opdrachten recht te
doen wedervaren, stelde R e in w a e d t reeds 15 April 1817 de stichting
van een zelfstandigen botanischen tuin voor, en nog denzelfden dag
werd zijn belangrijk voorstel door de Generale Commissie aange-
nomen. Reeds eene maand later, 18 Mei, begon men met de oprichting
Van het nieuwe instituut en dit kreeg den officieelen naam „ s Lands
Plantentuin” , ter aanduiding zijner volledige onafhankelijkheid van
den aangrenzenden parkaanleg van het gouvernementspaleis.