los te zamen gestrengeld, over en door elkaar, als de windingen
van een öpgehaald ankertouw.
De opvallende gelijkenis, die de uitgespannen en opgerolde boom-
lianen met scheepstouwen en kabels bezitten, wordt nog verhoogd,
doordien zij, evenals deze, uit vele enkele, om de as gedraaide
strengen samengesteld schijnen. Inderdaad is ook de innerlijke struc-
tuur dikwijls dezelfde. Evenals bij een dik ankertouw zijn vele
draadbundels zoodanig spiraalvormig om de as gewonden, dat
gelijkttjdig een hooge graad van vastheid en van buigzaamheid
bereikt wordt. Deze elasticiteit en buigzaamheid is daarom zoo
gewichtig, wijl de stevigheid der lianen bij de bewegingen der
steunboomen (vooral bij stormen) op eene zware proef wordt gesteld.
Vele lianen bevatten ook wgde, met water gevulde buizen, zoo
bijv. de groote stammen van den klimmenden „wilden wingerd”
(vitis, cissus). Dit lianenwater is gewoonlijk zeer zuiver, vrij
van bacterien en drinkbaar. ;Het levert midden in het- oerbosch,
waar men geen drinkbaar water vindt, een voortreffelijken, ver-
kwikkenden drank, waarvan ik mij dikwijls overtuigd heb. Als men
zulk een dikken lianenstam eenvoudig met een Javaansch hakmes
doorsnijdt, vloeit er in den regel weinig sap uit de snede. Wanneer
men evenwel 1—2 meter hooger nogmaals doorsnijdt en dan het
uitgesneden stuk van den stam loodrecht naar beneden houdt, vloeit
een verrassend groote hoeveelheid water uit zijne houtbuizen. Uit
een stuk van ongeveer 2 meter lengte en 6—8 centim. dikte ver-
kreeg ik ongeveer een liter verfrisschend, zuiver drinkwater.
Het water in de talrijke kleine beken, die door het oerwoud
van Tjibodas bruisen, is meestal sterk verontreinigd door de aarde
en plantdeeltjes, die aanhoudend van de afvallende stammen en
bladeren er in geräken. Q-roote vergaarplaatsen van staand water
zijn door de Sterke helling van den Gedö zeldzaam. Toch is het
oerwoud, daar bijna dageljjks des namiddags (en dikwijls ook in
den nacht) zware regenbuien neergutsen, buitengemeen waterrijk.
Zoodra het des avondä kouder wordt en de waterdamp zieh verdicht,
wasemt de geheele woudbodem uit; zijne dikke humuslaag,
waarop de afvallende bladermassa’s en het woekerende mostapijt
in lagen boven elkaar liggen, zuigt de watermassa’s als eene spons
op. ’s Morgens vroeg druppelt het gansche bosch van blinkenden
dauw, en als men door het dichte, läge hout gaat, is men in
weinige seconden doornat. Daarentegen vertoonen zieh de opper-
vlakten der meestal lederachtige bladeren overdag droog; het regen-
water glijdt gemakkelijk af van hunne schuin neerhangende, gladde
oppervlakte. Bij zeer vele boombladeren heeft zieh tot bevordering
van den waterafvoer eene bijzondere inrichting ontwikkeld, die wij
ook bij populieren en eenige andere bij ons inheemsche planten
vinden; de bladspits loopt uit in eene draadvormige verlenging.
Mijn waarde collega en vriend E rnst St a h l , professor in de botanie
te Jena, die tien jaren geleden deze en andere bionomische inrich-
tingen in het oerwoud van Tjibodas grondig bestudeerde, heeft
die verlengde bladspitsen, waarvan het water snel afdruppelt, de
„druipspitsen” genoemd en de aandacht gevestigd op hare groote
physiologische beteekenis voor de stofwisseling der plant. Door de
snelle opdroging van den waterdamp wordt spoedige uitwaseming
mogelijk gemaakt, de afscheiding van waterdamp en de opname
van bodemwater, dat de voedingszouten van den bodem aan de
bladeren toevoert. Bijzonder sterk is de vorming der druipspitsen
aan de groote bladeren van vele aroideeön, orchideeen, scitamineeen
en andere monokotylen, maar ook bij vele dikotylen, bij v. bij de
begonia’s, vele soorten van cissus en fleus (vooral den Indischen
Buddhaboom, ficus religiosa en andere).
Onder de grootere tochten, die ik van Tjibodas uit in het
oerbosch ondernam, blijft mij de aangenaamste herinnering bij van
het bezoek aan T j i b e u r e u m 1) ( = roode beek). Op den 4den Januari
1901 brak ik des morgens vroeg op met Dr. P a l l a , onder be-
geleiding van verscheiden koelies; wij bereikten na twee uren,
waarin veel gebotaniseerd werd, het hoogere westelijk gelegen
Tjibeureum. Dit is een eenvoudige dalketel aan den voet van
den Pangerango-vulkaan, ten Westen en ten Noorden door 130
’) De Duitsche schryfwijze T j i b u r r um in den oorspronkel(jken tekst zou aan-
leiding knnnen geven tot de verkeerde uitspraak Tjiboeroem (volgens Hollandsche
schryfwüze). De juiste vorm (overeenkomende met de Duitsebe uitspraak Tjiböröm)
is hier in de vertaling gegeven [Noot van den Vertaler].