zestig Hollandsche Soldaten. De officier, die hen commandeert,
behoort tot het Indische leger en heeft nauwkeurig op te letten,
dat niets tegen den wil der regeering gebeurt. Bovendien wordt
de „kraton” , waarin de sultan verblijf houdt, door de kanonnen
van een naburig Hollandsch fort bestreken. In Djokja is het het
fort „Vredenburg”, in Solo het fort „Vastenburg;” , dat als zoo-
danig de werkelijke landsregeering door de „Ultima ratio regum”
verkondigt.
De stad Jogyakarta ligt 113 meter hoog in eene zeer vrucht-
bäre, goed bebouwde vlakte, waarboven in het noorden de mächtige,
dubbele vulkanen Merapi en Merbaboe zieh verheffen. Zij heeft
een zeer goed en betrekkelijk koel klimaat. Onder de 60.000 inwo-
ners bevinden zieh 4000 Ohineezen, die ook hier, zooals overal
in Indie, als handelslieden en kooplui eene gewichtige rolspeien;
maar ook als handwerkslieden en koelies treft men ze dikwijls
aan. Europeanen zijn er nauwelijks 2000; daaronder verwisselen
de beambten en offleieren voortdurend, en de rijke planters speien
daarom de hoofdrol; op hunne uitgestrekte plantages verbouwen
zij grootendeels suikerriet en ook koffle en indigo. Van de Javaan-
sche inboorlingen wonen er 16.000 in den op eene vesting gelij-
kenden kraton en behooren tot de schitterende hofhouding van den
sultan; een muur van 4 meter hoogte en 5 meter breedte omgeeft
het uitgestrekte gebouwenterrein, dat een yierkant van ongeveer
1 kilometer lengte vormt; in het midden ligt het paleis van den
sultan. Als men door de poort van den noordelijken muur binnen-
treedt, komt men op een groot exercitieveld, aloen aloen genaamd;
aan onze linkerhand zien wij de tijgerhokken van den sultan, rechts
de stallen, het gerechtshof en de moskee. De afdeeling van den
kraton, waarin de sultan verblijf houdt, is door een dubbel hek
afgezet; eene groote ruimte daarvan beslaan de woningen zpner
talrijke vrouwen, dan de stallen voor de olifanten, en de groote
feestzaal, waarin zeshonderd gasten kunnen eten.
' Nadat ik mij in het goede hotel Mataram, dicht bij het Station,
wat gerestaureerd had, slenterde ik door de breede, vriendelijke,
door hooge boomen beschaduwde straten van Djokja en genoot
van het bonte gewoel der Javaansche bevolking. Van twee Europeesche
heeren, die ik ontmoette, sprak de eene mij inhetDuitsch
aan en vroeg mij, of ik niet professor E. H. uit JeDa was? Hij
herkende mij uit een onlangs door hem gezien portret vari mij
en stelde zieh gedurende mijn verblijf te Djokja te mijner beschik-
king; het was de Hongaarsche militaire dokter Dr. U jla k i, bekend
om de groote Verdiensten, die hij zieh in 1894, bij gelegenheid van
den verraderlijken aanval op het Hollandsche leger op Lombok,
verworven had. De President van het gerechtshof B o sk o t t , die zieh
bij hem bevond, was ook zeer bereidwillig, maakte een uitnemend
plan voor mij op en gaf mij wenken voor mijne excursie naar
Tjilatjap. Beide heeren reden toen met mij naar Dr. Groneman, den
vroegeren militairen dokter, die door zijne uitstekende onderzoe-
kingen over de oude Hindoe-tempels te Boro Boedoer en Param-
banan naam heeft gemaakt. Het vriendelijke aanbod van dezen
grondigen kenner van den tempel, om zelf mjj, de volgende dagen
daarheen te vergezellen, nam ik dankbaar aan.
Het wöelige straatleven te Djokja was dezen avond nog bijzonder
interessant door een groot feest, waarbij de sultan honderden gasten
openlijk onthaalde. Ook den feesteljjken optocht van een voor-
naam bruidspaar kon ik mede aanschouwen. De kleine, nog zeer
jonge echtelieden geleken op kinderen, die voor eene kinderkomedie
feestelijk uitgedost zpn. Zoowel de helmvormige hoofdbedekking
als het keursljjf, de sarong en de gordel waren rijk versierd met
edelsteenen, goud- en zilverstiksel.
De volgende dag, 14 Januari, was aan het bezoek van Boro
Boedoer gewijd, den grootste en merkwaardigste onder de. talrijke
tempelbouwvallen, die uit den tjjd der Hindoe-overheersching, uit de
achtste en negende eeuw na Christus, overgebleven zijn; zij liggen
op een afstand van vier mijlen noordwestelijk van Djokja, dicht
bij de stad Magelang, ’s Morgens om zes uren reden wij, Dr.
Groneman en ik, in een licht vierspan weg en hadden om tien uren
ons doel bereikt. De weg voert aanvankelijk door het rijk bebouwde
gebied van het sultanaat Djokja, over hooge bruggen, die verschei-
dene schilderachtige, diep gelegen rivierbeddingen overspannen, en
gaat dan over op het gebied der residentie K e d o e , die het liefelijke
Ma g e l a n g tot hoofdstad heeft. Deze bloeiende, rijk bevolkte en