Indischen Oceaan; vele ervan onderscheiden zieh door afwijkenden
vorm, de meeste door verschillende, of zeer bonte en levendige
kleur; Bleeker geeft in zijn groot werk over de „Indische visschen”
zeer goed gekleurde afbeeldingen ervan. Ook mij viel eene groote
keuze ten deel: avontuurlijk gevormde hamerhaaien en vleugel-
roggen, bont gevlekte alen en lipvisschen, fraai gestreepte schub-
Rugzijde van den
Fig. 25. De kreeft der Molukken (limülus moluccanus). Links van de rugzijde (met de
oogen); rechts van de buikzijde (met de be(enen) gezien.
limulus.
De groote halvemaan-
vormige sch aal omsluit het
zeshoekige achterlei.
Yan voren zijn een paar
kleine, op zijde daarachter
een paar groote oogen
zichtbaar.
Buikzijde van den limulus.
Van voren zes paren gelede, tot
kauwen dienende pooteD, die aan het
eind kreeftenscharen dragen; van
achteren onder een kienwdeksel vijf
• paar blad vormige kienwen.
vinnige zoowel als andere beenvisschen, die in onze noordelijke
wateren niet voorkomen.
Een bijzonder interessant grooter dier van den Indischen Oceaan
is de zonderlinge kreeft uit de Molukken (limulus moluccanus), door
de Javanen „mimi” genoemd. Zijn vlak, groot lichaam schjjnt, op
den rüg gezien, slechts uit drie stukken te.bestaan: uit een halfcirkel-
vormig kopschild, dat een voet middellijn bereikt en van achteren
in den vorm van eene halve maan uitgesneden is, een zeshoekig
achterlijf en een spiesvormigen, langen, puntigen staart. Als men
het logge lichaam omdraait, ontdekt men pas aan de buikzijde
de zes gelede paren van beenen, waarvan de uiteinden der dijen
tevens tot' kauwen dienen, en daarachter zes paar kieuwen,
waarmee zij ademhalen. Bij mijn nog eens herhaald bezoek aan de
vischmarkt te Batavia zag ik, tot mijn spijt, den limulus niet, die
daar anders meer voorkomt en door de Chineezen gegeten wordt.
Des te meer genoegen deed het mij, toen eenige dagen later majoor
Müller twee groote levende exemplaren naar Buitenzorg zond, een
mannetje en een vrouwtje *). Het anatomisch en microscopisch
onderzoek nam den geheelen volgenden Zondag (23 December) in
beslag en maakte het belangrijkste deel van mijne Kerstfeestviering van
dit jaar uit. ’s Avonds was de vrouw van den Gouverneur-Generaal
K ooseboom zoo vriendelijk, mij te verkwikken door de toezending
van drie mandjes aardbeien, die in haar bergtuin te Tjipanas
gekweekt waren, wat hier eene zeldzame en zeer op prijs gestelde
delicatesse is, ofschoon zy zuurachtig smaken en het heerlijke
aroma missen, dat onze Thüringsche boschaardbeien bezitten.
Van de anatomie van den l im u l u s wil ik dit nog even aan-
stippen, dat zijn kleurloos bloed meer dan een groot theekopje
vulde en spoedig tot eene vaste geleimassa, werd, die na een uur
lichtblauw, en na vier uur in donkerblauw veranderde. Daar het
„blauwe bloed” geacht wordt een zeker kenteeken van hoogen
adel te zijn, kon men in dit chemisch feit een nieuw bewijs voor
onze philogenetische Stelling vinden, dat de „kreeft der Molukken”
') In Vreede’s Javaansch woordenboek (4e uitgave) leest men s. v. mimi:„Naam
van een soort van krab, gelijkende op de Moluksche, met eene cirkelvormige schaal
en atijven, puntigen, driekantigen staart, waarvan het mannetje en het wijfje door-
gaans op elkander geklemd zitten (alleen het wijfje en de eitjes worden als
lekkernfj gegeten)”. De Javanen hebben aan dit dier een spreekwoord ontleend;
om nanwe verkleefdheid of gehechtheid van man en vrouw aan te duiden, zeggen
zij: k a d y a mimi lan mi n toen a , d. i. „evenals een paar mimi’s”. [noot van den
VertalerJ.;: