der Preanger Regentschappen, en speciaal aan eene grondige
kennismaking met het oerwoud van Tjibodas. Ik wilde van deze
parel der Nederlandsche koloniSn in Oost-Indie niet scheiden zonder
ten minste hare beroemdste punten gezien te hebben. Tot nog toe
was ik niet verder dan de naaste omgeving van Buitenzorg
gekomen. Zelfs met de hoofdstad B a t a v i a maakte ik pas kennis,
nadat ik door de „Natuurkundige Vereeniging” , waarvan ik eere-
lid ben, de uitnoodiging kreeg, daar eene populair-wetenschappe-
lijke voordracht te houden. Ik voldeed hieraan op 17 December
1900; ik trachtte voor een groot auditorium „de geschiedenis en het
Fig. 24. Fi cus Mi nahas s a, een vijgeboom, van welks stam lange bloesemtrossen
afhangen.
leven der protisten” , der laagste öencellige wezens, te verklären
en de verbazend groote vorderingen, die op dit gebied in de laatste
halve eeuw gemaakt zijn, samen te vatten. Om de voordracht
aanschouwelijker te maken, had ik daarbij een groot aantal afbeel-
dingen ten toon gesteld; ook de platen uit mijne „Kunstformen der
Natur” , waarin van de oerplanten (protophyten) zoowel als van de
oerdieren (protozoen) de sierlijkste en merkwaardigste vormen
worden weergegeven.
De President der „Koninklijke Natuurkundige Vereeniging” ,
majoor J o h a n n Mü l l e r — directeur van het topographisch bureau
van Nederlandsch-Indie — was zoo vriendelijk mij gastvrijheid te
verleenen en wees mij in den körten tijd van drie dagen de
interessantste deelen van Batavia. Onder de voortreffelijke .leiding
van dezen wetenschappelijk hoog-begaafden genie-offlcier bezocht
ik het rijke museum van Batavia, dat verbazend vele belangrijke
ethnographische voorwerpen bevat: kleederen en wapenen der ver-
schillende volken van den Indischen' Archipel, fraaie modellen
hunner woningen en schepen, zeldzame fetischen en andere afgods-
beelden, gruwelijke martelwerktuigen, historische en archeologische
merkwaardigheden van allerlei aard; ook eene belangrijke bibliotheek,
die vele zeldzame Indische boeken bevat.
Op een anderen morgen leidde Dr. J e n s e n , een Deensch botanicus,
nu in Buitenzorg aangesteld, en dien ik voor zijne vele aan mij
bewezen diensten dankbaar blijf, mij in het uitstekende i n s t i t u u t
P a s t e u r rond. Hier worden niet alleen de menschen, die door
dolle honden gebeten zijn, zooals in Insulinde veel voorkomt, naar
Pasteur’s methode ingespoten en genezen; van hier uit .zendt men
ook op groote schaal koepokstof to t inenting der kinderen naar
alle deelen van den Indischen Archipel en verder nog naar Nieuw-
Guinea, den Bismarck-archipel, de Carolinen enz. Bewonderens-
waardig is de zorgvuldigheid en netheid, waarmee men hier in
alle inrichtingen voor vaccinatie te werk gaat en alle septische
invloeden buitengesloten zijn, niettegenstaande het tropische
klimaat. Ruime koelkamers, wier dubbele holle muren dagelijks
met ijs worden gevuld, bevatten talrijke, met pokstof gevulde
flesschen op läge temperatuur. In zuivere stallen bevinden zieh
de koeien, die de stof leveren. Andere stallen bevatten konijntjes,
honden en apen, waarop de onontbeerlijke proeven gedaan worden.
De zegenrijke werkzaamheid, die dit voorbeeldig ingerichte en
gedirigeerde „instituut Pasteur” verspreidt, niet.alleen in het geheele
gebied van Insulinde, maar tot ver over de grenzen zelfs, verdient
allen lof; duizenden menschen danken er hun leven en
gezondheid aan. Dat dienden de fljngevoelige dwazen te begrijpen,
die in Duitschland en Engeland voortdurend in rede en schrift
tegen vaccinatie en vivisectie ijveren.
De v i s c hm a r k t v a n B a t a v i a gaf mij een leerrijk overzicht
over den grooten rijkdom aan eigenaardige visschen uit den