Do l a b o r a t o r i a v a n h e t b o t a n i s c h e B o g o r - i n s t i t u u t
maken er tegenwoordig het eigenaardigste en meest wet e n -
s c h a p p e l i j k bestanddeel van uit. Nadat in den winter van
1883/84 voor de eerste maal een Europeesche botanicus graaf
von S o lm s -La u b a c h (nu professor te Straatsburg), voor het doen van
wetenschappelijke onderzoekingen te Buitenzorg gekomen was, werd
voor dergelijke bezoeken in 1885 het eerste eenvoudige laboratorium
geopend. Nu echter zijn er reeds een dozijn verschillende laboratoria,
welker aanzienlijke groep gebouwen eene uitgestrekte ruimte in
den zuidwestelijken hoek van den tuin inneemt. Al deze gebouwen,
(vele nog met kleine bijgebouwen) zijn ruim, luchtig en goed
geventileerd, zooals het klimaat der tropen dat eischt, gescheiden
door prächtige boomgroepen en rijkelijk besproeid door de snel-
vlietende beek Tjibalok, die ook de vijvers van den tuin voedt.
Vlak naast den hoofdingang van den tuin, die aan de zuidelijke
grens van de marktplaats naar de groote Kanarie-allee voert, ligt
het b u r e a u , waarin zieh de werkplaatsen van den directeur en
zijne beambten bevinden, het archief en eene kleine drukkcrij.
Westelijk sluit zieh daaraan de woning van den oppertuinier (nu
„hortulanus” W iqm a n ) en de statige groep der groote laboratoria.
Als zelfstandige afdeelingen daarvan zijn onder het beheer van
bijzondere dirigenten gesteld: het laboratorium voor Europeesche
botanici, die hier maanden lang anatomische en phylogenetische,
physiologische en bionomische onderzoekingen willen doen (voor-
loopig met vijf goed uitgeruste werkplaatsen) — de laboratoria voor
plantenchemie en pharmacologie, voor plantenziekten en bacterio-
logie, voor boschflora en boschcultuur, voor het bestudeeren van
de koffiecultuur en de tabak van Deli, eindeljjk voor landhuishoud-
kundige zoölogie, kennis der nuttige en schadelijke insecten enz.
Daarbij komt nu nog een voortreffeiijk ingericht laboratorium voor
Photographie en lithographie (onder leiding van den Duitschen
kunstenaar C. L a n g ) ; verder de van den Bogortuin gescheiden
laboratoria in den proeftuin van Tjikeumeuh en in den bergtuin
van Tjibodas — de laatste weder met vier werkplaatsen en woon-
kamers voor het bezoek van Europeesche botanici. Voor den dienst
in deze uitgebreide inrichtingen zijn nu reeds vier en twintig
Europeesche natuuronderzoekers (meest Nederlanders) aangesteld;
het getal der inlandsche knechts en tuinderswerklui bedraagt over
de tweehonderd.
De aanzienlijke kosten, die het onderhoud en het beheer van
zulk eene grootsche instelling vorderen, zouden door de geregelde
subsidies der regeering (tegenwoordig 120,000 gulden ’sjaars)
niet gedekt kunnen worden. Met dankbaarheid dient daarom vermeld
te worden, dat niet slechts in Nederland een aantal rijke parti-
culieren hunne belangstelling in het instituut voortdurend door
aanzienlijke vrijwillige bijdragen toonen, maar ook dat (sedert 1893)
vereenigingen van verlichte planters gestiebt z\jn, om door geregelde
bijdragen het bestaan van zulke werkplaatsen te verzekeren,
die voor hunne groote cultures van bijzonder belang zijn. Uit deze
middelen worden bijv. verscheidene afdeelingen ondersteund, die
voor de Studie van de cultuur van koffle, tabak, thee enz. bestemd
zijn, vooral ook van de zoo noodlottige plantenziekten. Het is zeer
verbindend, dat op deze wijze de noodzakelijkheid van het innige
verbapd tusschen de t h e o r e t i s c h e botanie en de p r a c t i s c h e
landbouwkunde in steeds ruimer kring tot helder bewustheid komt
en daardoor hare wederzijdsche ontwikkeling verzekerd wordt.
Welken omvang dientengevolge het verhoogde zakenverkeer in
het bureau van het Bogor-instituut genomen heeft, blijkt uit de
volgende feiten: In het ja a r 1893 werden 1927 ambtelijke brieven
verzonden, in 1895 reeds 2350 en in 1897 eindelijk 4302. Het
aantal der gratis aan planters verstrekte zaadplanten, stekken,
zaden enz. steeg in dezelfde drie jaren van 1159 tot 1663 en
2294. Het buitengewoon practische nut der instelling blijkt vooral
daaruit, dat het dagelijks door inlandsche landeigenaars en
planters bezocht en geraadpleegd wordt, en dat bovendien talrijk.e
planters uit tropisch Afrika en Amerika overkomen, om raad te
vragen aan deze modelinrichting, een middelpunt eenig in zyn
soort. Gedurende mijn verblyf aldaar kwamen herhaaldelijk in
Buitenzorg Duitsche planters en ambtenaren uit onze jonge kolonien
om inlichtingen te vragen, zoowel uit West- en Oost Afrika als
uit Nieuw-Guinea en de Carolinen.
Als men de jaarlijks vele millioenen bedragende sommen berekent,
I n su l ix d e . 6