talryke omhoogstrevende bloesems gekroond. Daar elk dezer 50 a
60 bloemstengels meer dan 2 m e te r'lang is en 70 a 100 groote
bloesems draagt, beloopt het aantal der geelroode, bruin gevlekte
Fig. 33. E e n e b l o e i e n d e r e u z e n-o r c h i d e e (grammatophyllum speciosum) van
5 meter middellijn, met duizenden groote, geelroode bloesems.
bloesems aan zulk een exemplaar meer dan vijf duizend. Men
zou nauwelijks kunnen begrijpen, waaraan deze imposante
reuzen-orchidee, op den stam van een boom bevestigd, haar voedsel
ontleent, als niet onder den kolossalen bladerbos een ringvormige
uitwas van luchtworteis zat, van meer dan 2 meter doorsnede.
Deze lichtgele wortelkrans is samengesteld uit duizenden kam-
Vormige luchtworteis, die in tweeen vertakt en naar alle rich-
tingen dooreen gevlochten zijn. Op de stjjve., stekelachtige wortel-
punten worden de afgevallen bladeren van den boom, die hen draagt,
gestoken, en in de ontelbare gapingen van het labyrintvormige
wortelvlechtwerk verzamelen zieh ook andere plantenoverblijf-
selen, die langzamerhand in voedende humusmassa’s veränderen;
de voedingswortelen der orchidee groeien er doorheen, terwijl daar-
onder Sterke hechtworteis te voorschijn komen en den zwaren
la st der epiphyten aan den stam van den boom, die hen draagt,
bevestigen. Een nog grooter exemplaar van deze reuzen-orchideeen
stond tijdens mijn verbljjf te Buitenzorg in bloei, dicht bij de
markt en tegenover het woonhuis van den hortulanus W ig m a n n .
Nu stapte ik in het lichte, met drie wakkere inlandsche paardjes
bespannen wagentje, dat mij in drie uur tijds door vriendelljke,
goed gecultiveerde landschappen naar het spoorwegstation Tjan-
d j o e r bracht. In het aanzienlijke plaatsje Patjet, dat ik passeerde,
was juist een levendig marktgewoel; het verschafte mij de gelegen-
heid een groot aantal schoone typen en bonte kleederdrachten
uit dit noordelijk deel der Preanger te zien.
De P r e an g er E e g e n t.s c h a p p e n gaan door voor een van de
schoonste en rijkste landschappen, niet alleen van Java, maar van
den geheelen Indischen Archipel. In het noorden treft men een
schilderachtig bergland aan, en talrijke groote vulkanen, in de zuide-
lijke helft, die naar den Indischen Oceaan afhelt, vele groote en kleine
rivieren, die daarin uitmonden. De spoorweg, die van Batavia zuid-
waarts tusschen de vulkanen Salak en Gedö gaat, vormt bij Soeka-
boemi een rechten hoek en slaat nu eene oostwaartsche richting in ,
hij doorsnijdt het schoonste deel van het Preanger hoogland. In trot-
sche, gebogen lijnen stijgt hij hooger längs de met bosch begroeide
bergwanden, overschrijdt over duizelingwekkend hooge bruggen en
viaducten heerlijke dalen, en verschaft afwisselende gezichten in het
uiterst vruchtbare en voortreffelijk bebouwde dal. In snelle vaärt
ijlt de spoor door deze bekoorlij ke landschappen heen, en men
betreurt het, er niet meer op zijn gemak van te kunnen genieten.
Het is hier de plaats, om iets over het J a v a a n s c h e land-
s c h a p in ’t algemeen te zeggen, en over de karakteristieke be