iets verder, in de schaduw van groote waringinboomen, die van
den consul-generaal, den heer van S y b u r g . In dezen geboren
SLleziör trof ik een zeer vriendelijken en voorkomenden landgenoot
aan, die my met zLjne r\jke ondervinding en zijne grondige kennis
van land en volk in mijne reisplannen dikwijls met raad en daad
te r zijde stond. In zijn gastvrij huis bracht ik in den kring van
Duitschers een vroolijken avond door, die tot mijne aangenaamste
1 reisherinneringen behoort. In een geestige speech, waarmee ik
vereerd werd, speelden niet alleen de booze „ wereldraadsels’’ eene
groote rol, maar ook de radiolarien en andere „protisten” tot
op hun laagsten trap- van ontwikkeling, de „moneren” , wier
eenvoudig plasma-lichaam begonnen is met het wonder van het
organische leven te vormen.
Over openbare gebouwen, die zieh door hunne architectuur
onderscheiden, en andere bezienswaardigheden van Batavia valt
weinig op te merken. Als curiosum no'em ik de oude poort, die
(in de buurt van de vischmarkt) vroeger naar de citadel voerde.
In twee nissen, aan beide zijden van den boog der poort, staan
twee kolossale flguren, die zieh door zeer weelderigen lichaams-
bouw en uitpuilende oogen in de zwarte gezichten onderscheiden.
Eerst hield ik ze voor een vorstelijk negerpaar, maar hoorde toen,
dat zij Mars en Athene, als goden van oorlog en vrede, moeten
voorstellen. Dicht bij deze poort ligt buiten in het gras een oud
ijzeren kanon (mariam), voor welks voetstuk, eene eigenaardig
gevormde vuist met „lingga” duim voorstellend, steeds wierook-
wolken opstygen. Deze offers worden door Maleische vrouwen
(naar men zegt ook door Europeesche dames) geplengd, die door
middel hiervan den kinderzegen deelachtig hopen te worden ’)/
De uitgestrekte haven van Batavia —r zoowel de siechte, oude
als de goede, nieuwe (Tandjong Priok) — levert weinig bijzonders
op; evenmin het vlakke land daarvoor gelegen, dat zieh ver naar
*) Over dit kanon vergel(jke men Veth, Java, III, pag. 16, 111 112 en 662 —668.
In Bantam is een dergeiyk kanon, dat, als de vronw van het Bataviasche beschouwd
wordt. Sommige inlanders gelooven, dat, als deze beide kanonnen snmenkomen,
het met de beerschappü der vreemdelingen öp Java voor altyd zal gedaan zijn.
Anderen verbinden het met een kanon in Soerakarta. [Noot van den Vertaler],
het zuiden tegen het gebergte uitstrekt; van het laatste is meestal
weinig öf niets te zien. Zoodra men echter van Weltevreden naar
Buitenzorg reist (met den sneltrein in 5 kwartier), doemen de
beide groote vulkanen langzamerhand op, die aan het landschap
van Buitenzorg een karakteristieken achtergrond verleenen: ten
westen de trotsche S a l a k met zijne vijfpuntige kroon (2253
Meter hoog), ten oosten de hoogere Ge de met zijn dubbelen top,
den Pangerango (2935 M.) en den eigenlijken Gedö (2700 M.). Door
het diepe dal tusschen Salak en Gedd gaat (van noord naar zuid)
de spoorweg naar het heerlijke Preangerland.
Aan de noordelijke helling van den Gedd ligt halverwege (1426
M. boven de zee) de beroemde bergtuin van T j i b o d a s (d. w. z.
„witte beek”). Hij is inderdaad de parel van alles wat in de
tropische tooverwereld van Java de Europeesche natuuronder-
zoekers in verrukking brengt; want hij biedt hun — op de gemak-
kelijkste en aangenaamste wijze — de eenigste gelegenheid in
haar soort, om de wonderen van het t r o p i s c h e o e rwo u d
zonder moeite grondig te leeren kennen. Het uitstekend ingerichte
„Oerwoud-laboratorium”, dat boven in den tuin gebouwd is, stelt
hen in Staat, niet alleen aan den zoom van het oerwoud opper-
vlakkig zijn fabelachtigen rijkdom aan vormen te beschouwen,
maar diep in zijne verbazingwekkende geheimen door te dringen,
dank zij den geraffineerden hulpmiddelen der hedendaagsche techniek.
De tien gelukkige en genotvolle dagen, die ik hier met mijn vriend,
Professor T r e u b , mocht doorbrengen, zullen steeds tot de schoonste
en rykste herinneringen van mijn leven behooren.
Nadat ik den tweeden Kerstdag met mijn vriend zijn negen-en-
veertigsten verjaardag gevierd had, stapte ik met hem 29 December
s morgens vroeg in het lichte, door drie paarden bespannen rijtuig,
dat ons over den- Poentjak-pas in vier uur aan den voet van den
Gedd zou brengen. Een heele troep koelies was met onze talrijke
bagage reeds een dag te voren naar boven gezonden. In eentweede
rijtuig volgde ons dr. P a l la uit Graz, een Oostenrijksch botanicus,
die sedert twee maanden in het laboratorium van Buitenzorg
werkte. Onze weg voerde ons eerst door den langen Chineeschen-
kampong, dan tusschen uitgestrekte rijstveld-terrassen naar den