1890 versehenen mijne „Plankton-Studien”, waarin de algemeene
resultaten dezer vergelijkende onderzoekingen over de beteekenis
en samenstelling der pelagische flora en fauna zijn saamgevat.
Dit kleine geschrift kon intusschen slechts als eene voorloopige mede-
deeling het licht zien en mijn opvatting en oordeel over de levens-
verhoudingen dezer arbeidende zeebewoners vindt anderzyds sterke
tegenkanting (speciaal by de Kielsche school). Er bleef mij dus
niets anders over dan mijne beweringen door vele verzamelde
feiten te staven en door nieuwe waarnemingen te voltooien. Door
nieuwe reizen längs de zeekust is de vervulling dezer taak in de
laatste jaren bevorderd, en zal nu eindelijk voltooid worden. Bij
het eigenlijk wetenschappelijke gedeelte dezer „Plankton-Studien”,
n.l. het onderzoek naar den lichaamsbouw en de ontwikkeling der
pelagische Organismen, valt echter nog meer op te merken, wat
meer op kunstgebied thuis behoort: het onderzoek en de afbeelding
der s i e r l y k e v o rme n , waarin het-leven zieh ontvouwt.
Juist de groepen der lagere dierorden, waar ik mij jarenlang
met voorliefde mee bezighield, radiolarien ’ en medusen onder-
scheiden zieh door een tooverachtigen rijkdom aan sierlijke en
zeldzame, meest zeer regelmatig gebouwde vormen. By mijnpogen,
ze zoo natuurgetrouw mogelijk na te teekenen, trok het reeds lang
geleden mijn aandacht, hoeveel beteekenis zij voor de moderne
k u n s t kon krygen, theoretisch voor belangryke quaesties der
aesthetica, practisch voor de toepassing by kunstnijverheid,
decoratieve schilderkunst, beeldhouwkunst enz.
Ten einde deze verborgen en weinig bekende schatten voor een
grooter publiek toegankelijk te maken, ving ik in 1899 onder den
titel „ K u n s t f o rme n d e r N a t u r ” de uitgave aan eener reeks
van afleveringen (ieder met 10 platen), waarby iedere plaat eene
samenstelling geeft der schoonste en interessantste vormen van
iedere groep. Ik hoop nu, op deze Indische reis met behulp van
teekening en photographie een aantal nieuwe afbeeldingen van iedere
reeks er aan te kunnen toevoegen; tot nu toe heeft men voor
artistieke doeleinden nog weinig partij getrokken van den rykdom
en eigenaardige vormen, die de tropische zon op het land en in
de zee te voorschyn toovert.
De vele voorbereidselen, die een natuuronderzoeker, alvorens hij
een reis naar de tropen begint, moet maken, werden in den zomer
van 1900 ten uitvoer gebracht en in ’t begin van Augustus voltooid.
Het grootste gedeelte myner uitrusting zond ik naar Bremerhaven
voofuit, opdat zij bijtijds ingescheept kon worden: veertien
kisten met zoologische en natuurkundige instrumenten, photographie-
toestellen en netten, glazen en flesschen met alcohol, formol,
alles voor de verzamelingen, boeken, schildergereedschap, klee-
deren enz. De hoog ontwikkelde techniek van den tegenwoordigen
tijd eischt, dat men daarbij aan duizenden kleinigheden moet denken,
wier gebruik onontbeerlijk mag heeten om onze taak op bevre-
digende wijze te vervullen. Zoo komt men bijna nooit „geheel klaar” .
Ik had mij daarom als laatsten termyn van vertrek den 21sten
Augustus gesteld, op welken dag ik mijn ouden vriend Cabl
Ge g e n b a u e in Heidelberg persoonlijk mijne gelukwenschen met
zijn 74sten verjaardag wilde aanbieden.
Toen ik in den vroegen morgen van dezen dag mijn oud geliefd
Jena verliet, stond de zon reeds boven den Hausberg — (den berg
met roodachtig stralenden top) — en wierp haar gouden stralen op
den groenen „Porst” en de liefelijke „Schweizerhöhe” , twee lieve-
lingsplekjes in de bekoorlijke omstreken van Jena, waarop ik
gedurende mijn verblljf aan de academie als professor, nu reeds
sedert 40 jaar menigen vroolijken zomeravond in het gezelschap van
goede vrienden had doorgebracht. Terwyl ik längs den voet van
deze schilderachtige schelpkalkbergen voorbijstoomde en ik den
laatsten afscheidsgroet aan het kleine Athene aan de Saale en z^jne
geliefde bewoners toezond, kwamen allerlei gedachten by mij op; in
zulk een emotievol scheidingsuur verdringen zieh de beschouwingen
over de vele zeldzame wendingen en labyrinthische kronkelingen,
waarin ons raadselachtig lot door het veel bewogen leven voert!
Het gedeelte der spoorlijn van Weimar naar Eisenach met de
vele zijlijntjes en wegen, zuidwaarts in de nabygelegen groene
dalen van het Thüringer Wald, is voor mij bijzonder rijk aan
vriendelijke herinneringen.
Wat is dit bloeiende en romantische bergland in het hart van
het Duitsche vaderland veranderd, sedert ik het in 1849 voor ’t