70 GESGHIEDENIS VAN" DEN PLANTENTUIN.
T e i jsm a n n ondanks zijne herhaalde tegenbevelen met het nood-
wendige veilen van vele boomen voortging, vroeg hij hem eens:
„Wie heeft hier te bevelen: ik of gij?” Snel antwoordde de hortulahus:
„Tk, Exeellentie, zoolang gij mij niet uit mijn ambt ontslagen
hebt!” En hy bleef in het ambt en bracht de voorgenomen om-
werking van den tuin gelukkig ten einde en zette ook met taaie
volharding en geduld eene menigte gewichtige verbeteringen door,
die „onmogelijk” heetten.
Kenschetsend voor het voortreffelijk karakter van T e i jsm a n n en
voor zijne önbaatzuchtige toewijding aan den. tuin, in welks dienst
hij eene halve eeuw lang werkte, is ook de energieke wijze,
waarop hij zieh verweerde tegen de overmoedige, aanvallen der
zelfzuchtige Professoren in Leiden, vooral tegen B lum e en D e
Vb ie s e . Toen de laatste eens, verlangde, dat een aantal leege
Ward’sche kisten, die hij naar Buitenzorg wilde zenden, met
planten gevuld teruggezonden zouden worden, antwoordde T e i jsm a n n ,
„dat hij alles in het werk zou stellen, om hem zijne kisten ledig
terug te zenden” . En toen D e V b ie s e zelfs het verbod uitvaardigde,
om vreemde cultuurplanten uit andere landstreken in Buitenzorg
in te voeren, schreef T e i jsm a n n terug: „dat er nu nog maar over-
bleef, te bevelen, om alle reeds vroeger ingevoerde cultuurplanten
uit te roeien, al was het bijv. slechts de koffie, die het gouver-
nement nu millioenen schats opbrengt.”
Met onvermoeiden ijver zette T e i j sm a n n meer dan dertig jaren
lang in talrijke berichten de maatregelen uiteen, die hy tot
algeheele reorganisatie van den tuin voor noodzakelijk hield; en
eindelijk had hij- de voldoening, zijne onverdroten pogingen met
goeden uitslag bekroond te zien. Nadat ook de verdienstelijke
botanicus M i q u e l in Utrecht zijne plannen krachtig gesteund had,
werd in 1868 diens leerling De . K. H. C, 0 . Scheffee, tot nieuwen
directeur van den tuin benoemd, en dezen te geljjk zyne volle
flnancieele en administratieve zelfstandigheid teruggeven.
G-edurende de twaalf jaren, waärin S c h e f f e e , aanvankelyk nog
onder de verdienstelijke medewerking van T e i j s m a n n , de directie
over den plantentuin voerde, werd zeer veel gedaan voor de veel-
zydige. ontwikkeling er van, zoowel in wetenschappelyken als in
ÖESCHIEDENIS VAN DEN PLANTENTUIN. 7.7
practischeh zin. Het terrein van den'tuin werd aanzienlijk vergroot
en verbeterd, het aantal Europeesche beambten en inlandsche
arbeiders vermeerderd, en nieuwe gebouwen werden opgericht.
Voor eene betere uitstalling der verzamelingeh en voor de kostbare
bibliotheek stelde de regeering het gebouw van het bergwezen ter
beschikking, dat nog heden ten dage door de inlanders „kantor Batoe”
d.i. het „steenbureau” genoemd wordt. In 1875 werd het groote
terrein voor den cultuur- en proeftuin in Tjikeumeuh, 72 hectaren
groot, verkregen. Bovendien werd hier eene bijzondere Land-
böuwschool opgericht, waar de jonge Europeesche beambten de
practische cultuur der tropische planten zouden kunnen leeren, en
de zonen der inlandsche landbouwers en planters grondig land-
bouwkundig onderwijs zouden ontvangen. In 1.874 werden de
„Annales du Jardin Botanique de Buitenzorg” , opgericht, dat zieh
sedert to t het gewichtigste periodieke tijdschrift voor systematische
en algemeene tropische botanie ontwikkeld heeft. De zware arbeid,
die met deze nieuwe, groote en veelsoortige ondernemingen ver-
bönden was, ondermijnde helaas de gezondheid van den ijverigen
onvermoeid werkzamen Dr. S c h e f f e e ; hij bezweek reeds in 1880 —
pas zes en dertig jaren oud — aan eene acute leverziekte.
Het was een groot geluk voor de verdere ontwikkeling van de
prächtige onderneming, dat de vacante directeursplaats onmiddellijk
werd vervuld door een jongen botanicus, die in elk opzicht „de
rechte man op de rechte plaats” bleek te zijn en die zieh in de
sedert verloopen twintig jaren voor den tuin hoogst verdienstelijk
heeft gemaakt. De tot eene commissie vereenigde Professoren in de
botanie aan de Nederlandsche rijksuniversiteiten, die door de regeering
uitgenoodigd waren, om de keuze te doen van een geschikten
opvolger, waren het spoedig eens om den toen 29-jarigen assistent
in de botanie te Leiden De . Me l c h io e T b eu b . aan te bevelen. Aan
hem is het in de eerste plaats te danken, dat sedert de Bogor-
tuin niet alleen overeenkomstig zijne oorspronkelyke bestemming
zieh schitterend verder ontwikkeld heeft, maar die zelfs verre
heeft overtroffen! Hij heeft zieh ontwikkeld tot eene wetenschappe-
lijke instelling van den eersten rang, die eenig in hare soort is,
als groatsch „ b o t a n i s c h t r o p e n i n s t i t u u t ”.