
lang. De binnenrand is regt en 13 mm. lang. De thorax is vrij
kloek, het achterlijf van het 5 stomp kegelachtig en dik, dat van het
wat langer ( 1/ s langer dan de binnenrand der achtervleugels) dunner
en aan ’t eind gepluimd.
De kleur van pooten, kop, palpen, halskraag, rng en voorvleugels
is geelachtig bruin. Het dier is tamelijk glanzig. Het voorhoofd is
smaller dan een oog, bol behaard; de beharing van den schedel vormt
een stomp kuifje; de palpen steken iets boven het voorhoofd uit, en
zijn als een kort, krom mes gevormd. Het eerste lid is verborgen, het
tweede wat gebogen, langer dan breed, glad behaard, het derde klein,
als een langwerpig knopje of topje. De halskraag ligt eenigzins bol
tegen den rug aan en steekt niet vooruit. Voor op den rug staat een
onduidelijk kapje; de schouderdeksels en rug zijn nederliggend bebaard.
De rug heeft van achteren geen pluimpje.
De sprieten zijn draadvormig, bij ■ het mannetje dikker dan bij het
wijfje. Bij het eerste fijn dubbel gekamd, doch de kamtanden zijn niet
langer dan */4 van den diameter der schaft.
Het achterlijf is geelachtig graauw gekleurd en heeft geene haarbosjes.
Pooten en borst zijn geelachtig grijs, de tarsen flaauw geringd.
De voorvleugels, wier kleur boven is opgegeven, hebben zeer nabij
de basis eene halve dwarslijn, ijzergraauw gekleurd, uit twee fijne halve
maantjes gevormd. De tweede, of eerste geheele (4 mm. van de basis)
loopt eerst, fijn gegolfd, scheef in de rigtiug van den binnenrandshoek,
dan regt, met twee halve maantjes en is mede ijzergraauw met witte
schubben afgezet. De derde, op 6 mm. van de tweede, maakt eene flaauwe
b ogt, die twee derden van den vleugel beslaat, en loopt dan regt naar
den binnenrand, is lichter graauw dan de anderen, fijn getand, heeft
op iederen tand eene zwarte punt, en is buiten en binnen met wit stof
bestrooid. De getande lijn staat midden tussehen d® tweede dwarslijn en
den rand, is vuilwit, maakt eenen hoek kort onder de vleugelpunt, en
loopt dan met twee flaauwe slingers naar den binnenrand. Voor de
franje staat eene rij zwarte streepjes en de aderen zijn van de getande
lijn tot aan de franje wit bestoven.
In het middenveld staan de ronde en niervlek, die door fijne geelachtige
lijnen worden gevormd. De grond daarbinnen is merkbaar donkerder
dan het overige van den vleugel. Eene onduidelijke schaduwstreep
begint aan den voorrand, raakt den binnenrand van de niervlek en gaat
dan met eene binnenwaartsche bogt naar den binnenrand.
De achtervleugels zijn geheel geelachtig graauw bestoven, doch aan
den binnenkant merkbaar lichter. Enkele aderen zijn donkerder bestoven
en men ziet eene flaauwe halvemaanvlek en eene onduidelijke puntrij.
Voor de gele franjes staan hier en daar donkere punten.
Van onderen is de kleur geelachtig en glanzig, met zwarte stippen
bestrooid. Op de voorvleugels staan twee halve manen en op de achtervleugels
driehoekige groote vlekken. Eene boogstreep, dié op de
aderen zwart én daartusschen graauw is, loopt over al de vleugels. De
getande lijn der bovenzijde schijnt wit door, en voor de franje loopen
zwarte streepjes.
Uit de pop der rups N°. 2 kwam een mannetje, in alles gelijk aan
den vlinder van N°. la doch wat lichter bruin. Zulk een exemplaar is
bij figuur 6 afgebeeld.
ü it N°. 5 , de witte rups;, kwam een wijfje, welks voorvleugels grijsachtig
bruin zijn met lichtgrijze stofjes. De teekening is gelijk aan N°. 1,
doch de getande Hjn is wat meer geslingerd, onduidelijker en witter.
Er staan geene zwarte stippen voor de franje.
De achtervleugels van dit voorwerp zijn binnen in lijna wit; aan de
voor- en buitenzijde', benevens op de aderen, graauw bestoven. De
franjes zijn onzuiver wit met ligt geelachtigen tint.
De onderzijde is witter dan van N°. 1. Boogstreep, middenviekken
en frahje-lijn'zeer onduidelijk.
In het najaar van 1855 heb ik uit eene rups als N°. 1 eenwijfje verkregen,
welks voorvleugels zeer sterk met zilvergrijs stof zijn bestrooid
en dat donkergrijze achtervleugels heeft, die aan den binnenkant naau-
welijks iets oplicHten. De teekening blijft dezelfde. Fig. 7 stelt een wijfje
voor-, gelijk aan een voorwerp, uit eene rups als N°. 1 voortgekomen.
De beschrevene rupsen houd ik allen voor eene soort. Het verschil
bestaat slechts in de kleur. Dientengevolge hbud ik ook de beschrevene
vlinders voor dezelfde soort, niettegenstaande het verschil in de kleur
der achtervleugels. Buitendien bezit ik genoegzame overgangen. Van
5 (j1 mijner verzameling is het onder N°. 1 beschrevene het donkerste,
en bruinste van tint. De onder N°. 2 vermelde <? volgt hierop. Dan
komt een g , dat den 6 Julij 1857 uit de pop is gekomen. Dit is reeds
veel graauwer, doch altijd nog bruiriaehtig op de voorvleugels; de achtervleugels
zyn in het midden en aan den binnenrand bijna wit. Een J 1
dat ik als N . Blanda W. V. uit Hongarije kreeg, is bepaaldelijk grijs
van voorvleugels en heeft bijna witte achtervleugels, die slechts weinig