
stipjes bezaaid; niet ver van den bovenhoek staan deze digter op elkaar,
zoodat de vleugel daar iets donkerder wordt. Bigt bij de inplanting staat
eene grootere stip en een weinig verder, meer. naar den bovenrand,
nog een. Ongeveer dn het middèn des vleugels staat eene donkere eenig-
ziiis peervormige vlek. Be vlugt bedraagt bijna twee ïsTed. duim en
de lengte bijna eene Ned. duim. Sprieten donkerbruin, palpen, rug, kop,
en achterlijf lichtgraauw; aan de onderzijde van het achterlijf staat ter
wederzijde eene rij zwarte stipjes.
Het blijkt dat deze soort slechts ééne generatie ■’s jaars heeft.
Onder een vijftigtal vlindertjes kon ik bijna geene constante afwijkingen
waarnemen, daar allen in hoofdzaak met de afgebeelden overeenkwamen,
het meest gelijkende op die, bij F isschee von R ösleestam als variëteit
a, f. 1“ pl. 32, afgebeeld, die dus alhier type schijnt te zijn. Exemplaren
zoo licht van kleur en teekening als die van Stainton en van
F isschee v. R ösleestam, fig. i pl. 31. kwamen mij niet voor;
W e l n am i k ook d e v o rm e n w a a r , door d e n la a ts te n bij p l. 32, fig. 1-
e n l c afgebeeld, m a a r m e t eene g eh e ele se rie v a n n a a u w m e rk b a re over-
g an g en . F isschee vón R ösleestam v e rm e ld t n o g d a t d e ru p s e e rd e r ste rft
d a n z ich m e t d e n a v e rw a n te Genista Germanica of tinctoria te voeden.
Beze soort komt door geheel Buitschland en Zuid-Europa voor, en
wordt ook in Engeland, Schotland en Ierland gevonden.
Haarlem, Julij 1864. H. W. Je.
Fig. 1. Vooijaarsspinsel tusschen de takjes van brem.
u 2. Jonge rups.
h 3. Volwassen rups, vergroot.
u 4. De derde en vierde ring van ter zijde gezien, vergroot.
v 5. De pop, vergroot.
„ 6. Staarteinde der pop, vergroot.
u 7. Een mannelijke vlinder.
// 8. Een vrouwelijke vlinder.
DEPRESSARIA ASSIMILELLA, Tr.
XLVin.