
purpurfarbig, mit vielen feinen weissen punktirten Langslinien, und über
den Füssen mit einer breiten hellbraunen weissmarmorirten Seitenbinde.
Kopf und Nackenschild sind glanzend nussbraun und scbwartz punktirt.
Zur Verwandlung geht sie in die Erde.” Het is , vooral naar de be-
scbrijving der levenswijs te oordeelen, niet onwaarschijnlijk dat Zincken
werkelijk onze rups bedoeld heeft; hij moet dan echter eene variëteit
voor oogen gehad hebben, die ons niet te voren kwam; dat echter de
verpopping in den grond zoude geschieden, is stellig eene vergissing.
Naarmate de rups hare gedaanteverwisseling nadert, begint de kleur
flaauwer en de teekening onduidelijker te worden, tot dat zij zich,
meestal reeds in het begin of in het midden van Junij, buiten haar
gewoon weefsel, een vrij stevig bruin-geel spinseltje tusschen de bladeren
of onder het een of ander op de aarde liggend voorwerp vervaardigt
, waarin zij spoedig tot pop wordt (Fig. 5). Deze pop (fig. 6)
is glimmend bruin, aan het staarteinde met zes omgebogen haakjes of
krulletjes voorzien, waarvan de beide buitensten sterk buitenwaarts zijn
gebogen (fig. 7 ); dit laatste verschijnsel, dat ik eerst als een toeval
beschouwde, was standvastig en vertoonde zich in min- of meerdere
mate, bij al de voorwerpen, die ik te dien einde onderzocht.
Reeds op het laatst der maand Junij, dus tusschen 14 en 21 dagen,
verschenen de vlinders, hoewel enkelen tot in Junij bleven overliggen,
gelijk het geval was met eene pop van 16 Junij, die eerst den 10en Julij
uitkwam. Het is echter niet zeldzaam, ook nog later geheel gave
vlinders te ontmoeten; zelfs ving ik er op den 31sten Julij, die even
als de Noctuiden, op een mengsel van honig en bier af kwamen.
De vlinder (fig. 8) behoort tot de familie der Phycideën en wel
tot het geslacht jicróbasis, waarvan als voorname kenteekenen worden
opgegeven; Palpen gekromd. Mannelijke sprieten met een tand aan
het wortellid. — Vleugels met twee dwarsbanden geteekend.—
De vlugt bedraagt ruim 2 Ned. duim; de kop der mannetjes is
witachtig, die der wijfjes rood-graauw, de sprieten, die boven de oogen
op het midden van den kop digt bijeenstaan, zijn graauw geringd; bij
de mannetjes aan het dikkere wortellid van een tand voorzien en by
het tweede lid met een* hoek naar binnen gebogen. De thorax is
geelachtïg rood. De borst lichtgrijs, als mede de pooten. De tibiae der
middelpooten zijn aan den onderkant roodbruin, tarsen gevlekt met
gele nageltjes (Fig. 9.). Het achterlijf is graauw met lichte ringen
en een roodachtig geel pluimpje aan den anus.
Het wortelveld der bovenvleugels is aan den eersten dwarsband
bruinrood, het donkerst aan de basisi De dwarsband zelf, die een
weinig buitenwaarts loopt, is w it, aan de buitenzijde met een’ zwarten
rand, waartegen eene breede bfuin-roode vlek staat; daarachter volgt
een licht grijs, eenigzins purperkleurig veld mét twee schuins onder
elkander staande zwarte punten, waarna dé vlakte weder donkerder
en meer rood-bruin wordt'; de zich daar binnen bevindende, eenigzins
getande en in twee bogten voortloopendé dwarslijn is lichtgraauw,
aan de binnenzijde zwart, aan do buitenzijde rood iiigevat. De franje
is graauw en wordt begrensd door twee uit zwarte ineenloopende
punten bestaande booglijnen. Dé ondervlëngels zijn graauw, door
twee donkere lijnen' gezoomd, welke door eene gele tusschenruimte
van elkander gescheiden zijn en waarachter de licht-graauwe franje
volgt.
De onderkant is glanzig graauw, het donkerst op de bovenvleugels,
waar men langs ‘den bovenrand eene gele streep ziet? De onder-
vleugels zijn ietwat lichter en hebben een of twee gele puntjes digt
bij den vleugelhoek.
Er bestaat tusschen de thans beschrevene vlindersoort en de Rubroti-
Uellui waarvan ik reeds boven gewag maakte, eene groote overeenkomst,
die zich zoowel tot de gedaante en de levenswijs der rups, als tot den
vlinder uitstrekt. Dat beide soorten geene variëteiten van elkander zijn
schijnt vrij-zeker, hoewel het bewijs nog moet geleverd worden; niettemin
zal liet, vooral ten aanzien der rups, zeer moeijelijk zijn bepaalde
kenteekenen van verschil optegeven, hetgeen echter, wat den vlinder
aangaat, aan minder bezwaar onderworpen is; Tot staving van het
hier aangevoerde wil ik , hetgeen mij omtrent de gedaantewisseling der
Rubrotibiella bekend is geworden, mededeelen en tevens trachten het
verschil tusschen beide soorten uit een te zetten.
De levenswijs der rups van Rubrotibiella komt geheel overeen met
die van Tumidella-, beiden voeden zich met de bladeren van den eik en
leven gelijktijdig op dezelfde wijze in een spinsel, soms digt in elkanders
nabuurschap. Het toevallig vinden eener rups van de eerste soort
gaf mij aanleiding tot het ontdekken van de tweede?' Toen ik namelijk
uit -dit rupsje eene Rubrotibiella verkregen had, besloot ik de huishouding
van deze vlindersoort nader te onderzoeken, waarom ik dan ook
m het volgende jaar een aantal rupsjes bijeen verzamelde, die echter
uitgezonderd eene enkele Rubrotibiella, allen Tumidella opleverden. Ten