
BOMBYX PROCESSIONEA, L.
Plaat 16 Fig. 1-13.
Hübner, Samml. Eur. Schmett. Bomb. Tab. 3 6 . f. 159, 160.
Treitschke, Schmett. v. Europa, I I I . 280.
Beauuu&, M ém o ir e s , Tom. I I , Mem. 4 , p. 179, pl. 10 en 11.
Batzrbubg, F o r s tin s e c te n , I I . bl. 119. Tab. VIII. fig» 2.
W o o d , I n d e x e n t om . Phal. 48. —
De rupsensoort, 'die wij hier behandelen, behoort voorzeker onder de
allergezelligsten; terwijl van eenige soorten elk individu op een afzonderlijken
boom of ten minste afzonderlijken tak hnist, terwijl andere
soorten alleen in de jeugd gezellig leven en bij de derde vervelling zich
van elkander afzonderen en zich verspreiden, leven deze processie-rupsen
van het uur, waarop zij de eijerschalen verlaten tot dat zij gepaard
hebben, eendragtig bijeen. Haar naam geeft dit reeds gedeeltelijk te
kennen. Zij hebben dien echter voornamelijk te danken aan de zonderlinge
togten, die zij eiken morgen en eiken avond ondernemen, om welke togten
zij reeds sedert langen tijd in Duitsclland en Frankrijk waargenomen en
beschreven zijn geweest.
Zoo zij al voor 1860 hier te lande als inboorlingen bekend zijn geworden,
zij schijnen toch tot dat jaar toe altijd onder de zeldzaam voorkomenden
te hebben moeten worden geteld. Plotseling evenwel werden
zij in Noord-Brabant in groote massa’s en in Gelderland, hier en daarin
aantal waargenomen. Verschillende entomologen vonden nesten of ontvingen
er van hunne vrienden en de Processie-rups werd op verschillende
plaatsen van ons land opgekweekt. De Heeren B a k c e r te
Ooslerheeh, Buddingh te St. Oedenrode, de Roo van Westmaas te
Velp, de J oncheere te Dordrecht en Snellen te Rotter dam, bevlijtigden
zich om de natuurlijke historie dezer rupsensoort na te gaan.
Tegen het einde der maand Junij ontving ik van laatstgenoemden
eenige rupsen, welke niet meer moesten vervellen en waarvan*ik er op
den 30sten dier maand twee op een eikenblad uitteekende, zoo als bij
fig. 1 te zien is.
De kleur dezer rupsen was in het algemeen grijs te noemen, doch de
verschillende sieraden maken ook wel eene naauwkeuriger beschrijving
noodzakelijk. De kop was zwart met eene grijze langsstreep in het
midden ; de drie eerste ringen en de zijden van het ligchaam boven de
pooten waren licht-grijs; van den derden ring af was de rug donkergrijs
met op elk segment eene fluweele zwarte ovale vlek; de pooten en
de buik waren geelachtig wit. Op de eerste, tweede en derde geleding
zag men zes gele wratjes of knobbeltjes; de ovale vlekken op de volgenden
hadden aan den voorkant twee kleine en aan de zijden twee
grootere zulke knobbeltjes, terwijl er voorts op de zijden in het lichtgrijs
nog op ieder lid aan wederzijde een zoodanig geel wratje stond.
Uit elk dezer wratjes ontsproten verscheidene bijzonder lange spierwitte
haren. De middel- en achterpooten, tien in getal, hadden halve kringen
van borstelhaakjes.
Deze rupsen leven op de eikenboomen, op welker stam zij, digt bij
den wortel, een groot nest spinnen, waarin de geheele kolonie, soms
600 individuen sterk, over dag rust. Dit nest is graauw van kleur en
heeft slechts eene opening, welke boven aan is. Met zonsondergang
verlaten alle rupsen dit nest om op de takken gedurende den nacht
haar voedsel tot zich te nemen. De wijze, waarop zij langs den stam
naar boven kruipen, is zeer merkwaardig en alleen te vergelijken bij
de wijze, waarop de larve van zekére vliegachtige mug, de Bïbio Marei,
in Duitschland dikwijls van woonstede verwisselt. Altijd gaat één rups
voorop; haar volgt kop aan staart eene andere, daarna weder eene en
zoo voorts, tot er twee naast elkander komen; dan volgen er eerst
eenigen tijd twee, vervolgens drie, dan vier, dan vijf, dan zes, altijd geregeld
naast elkander, als in eene processie, van waar de naam is afgeleid.
Dan neemt het getal van naast elkander gaanden weder langzaam
af, zoodat de optogt met twee of een eindigt. Staat de voorste
rups stil, zoo houdt de geheele trein stil; gaat de voorste door, zoo