
L I T Ï Ï O S I A ROS EA, L.
P la a t 42. F ig. 1 - 7 .
Hubner, Samml. Eur. Schmett. Bomb. Tab. 46, fig. I l l (mas).
Esper , Schmett. III. Tab. LXXVII, fig. 1—3, bl. 386*.
Ochsenheimer , Schmett. v. Eur. III. bl. 145.
Panzer, Fauna Germ: 10: 20.
Geoffroi, Eistoire des Insectes, III. p. 121 n°. 25.
Even opvallend als de kleur en teekening van den hierbij afgebeel-
den vlinder is , zoo weinig opgemerkt blijft de rups, waaruit hij verandert,
wegens hare grijze kleur , hare kleinheid en het ongewone voedsel, hetwelk
zij n u ttig t, bestaande u it verschillende boommossen, vooral de
zulken welke men aan eiken- en beukenstammen vindt.
Men ziet in onze eerste figuur eene mannelijke rups bezig met zulk
mos te eten. De grondtint van haar geheele lijf is aardkleurig, terwijl
zich op iedere geleding vier bundels stijve lange haren verheffen. De
kleur dezer borstels is bruinachtig zwart, naar den wortel toe zwarter.
De luchtgaten zijn, voor zoover ik heb kunnen bespeuren, zw a rt,
terwijl de kop roodachtig is met oranjegele monddeelen ; de voorpooten
zijn zwart, terwijl de midden- en achterpooten rood zijn.
Wanneer de rups r u s t , trekt zij den kop in de huid van den eersten
ring te ru g , zoodat hij slechts te zien is wanneer de rups eet of loopt.
De gang der rups is tra ag , voor zoo ver ik heb kunnen n ag a an ; ofschoon
ik het niet zeker kan betuigen , daar het eerste voorwerp, hetwelk ik te
Gorssel ving, ziekelijk, en het tweede dat ik in 1861 vond, reeds te veel
met inspinnen bezig was, dan dat men van zijnen gang iets konde bemerken.
Zoodra men deze rupsen a a n ra ak t, kronkelen zij zich in een
en gelijken dan op onze tweede fig u u r, hetwelk eene zeer aardige houding
oplevert, ten gevolge der vier paien borstels op eiken ring.
Zoodra de gedaanteverwisseling nabij is, onthoudt de rups zich van
voedsel en spint spoedig daarop een tamelijk digt weefsel, waarin zij
veel van hare haren mengt (zie fig. 3) en waarbinnen zij na eenige dagen
is eene blinkend bruinzwarte pop v e ran d e rt, welke men in fig. 4 ziet
voorgesteld. De gedaante dezer pop biedt niets buitengewoons aan in
vergelijking der anderen van haar geslacht.
Na alzoo vier weken ongeveer gerust te hebben, ontwikkelt zich het
aardige vlindertje d a a ru it, hetwelk ik in de zevende figuur zittende heb
voorgesteld. De kleur der vlinders is bij sommige voorwerpen grijsachtig,
bij anderen geelachtig rood. De sprieten zijn haarvormig gekamd, te rwijl
kop, borststuk en lijf geelachtig rood zijn; de grondkleur der vleugels
is een licht ro o d , bij de mannetjes iets meer naar Jiet gele hellende.
Op de bovenvleugels ontdekt men twee dwarsstrepen, bij de wijfjes d rie ;
de eerste streep welke het digtst bij den vleugelwortel staat, is hoekig,
van boven gevorkt en met eene stip daarvoor; de tweede lijn is bruin -
achtig zwart en bestaat uit vele schelp vormige streepjes, waarop de derde
v o lg t, die uit zes zwarte stipjes of streepjes zamengesteld is. De voorrand
dezer bovenvleugels is helder menierood, terwijl de buitenrand meer naar
het roozenrood t r e k t; de ondervleugels zijn helder roodachtig, naar
het midden toe lichter.
De vijfde figuur vertoont ons een1 mannelijken vlinder. Men ziet reeds
terstond dat zijne sprieten bruinachtig zwart en tamelijk gekamd zijn:
zijn achterlijf is geler dan dat der wijfjes, waarvan men in fig. 6 een
tamelijk groot exemplaar ziet afgebeeld. De oogen zijn zwart, de kop
klein en de pooten geelachtig ro o d ; bij de meeste mannetjes mist tnen
de gevorkte lijn benevens de stip aan den vleugelwortel, welke bij de
wijfjes opgemerkt worden en zelden ontbreken.
Het wijfje, dat ons in de zesde figuur is voorgesteld, is merkelijk
grooter dan het mannetje, heeft niet zoo sterk gekamde sprieten en is
over het geheel lichter en minder geel van k le u r; ook ziet men eenig
verschil tusschen beider teekening ; zoo bestaat b. v. de buitenste dwars-
streep bij de wijfjes uit streepjes, terwijl de mannetjes aldaar zes zwarte
stipjes hebben ; voorts is de tweede lijn , bij de mannetjes onregelmatiger
gevormd, terwijl de derde zich gewoonlijk alleen bij de wijfjes vertoont.
Aan de onderzijde is niets op te me rk en , dan dat de kleur aldaar
over het geheel hooger i s , terwijl bij het mannetje de puntjes van
de binnenste dwarsstreep somwijlen o ntbreken, ofschoon zich op het
midden des vleugels eene graauwe ster vormige vlek vertoo n t , bij het
wijfje minder scherp geteekend.