
de teekeningen volkomen dezelfden, behalve dat die van mijn pas uitgekomen
en geheel gaven vlinder veel duidelijker, helderder en beter
afgeteekend zijn. Mijn exemplaar is echter iets kleiner. Al deze afwijkingen,
die, zoo men de exemplaren vergelijkt, (hetgeen ik , gelukkigerwijze,
doen kon, daar ik het exemplaar van d e G r a a f nog bezit)
niets te beteekenen hebben, en waarschijnlijk alleen een gevolg zijn
van den minder goeden toestand, waarin het ex. van d e G ra a f
in vergelijking van het mijne, dat geheel versch en gaaf is, verkeert,
bewijzen zonder eenigen twijfel , dat de vlinders dezelfde zijn, terwijl
het mij voorkomt, dat de overeenkomst van rups, spinsel en pop evenmin
eenigen twijfel overlaat, dat wij hier met eene andere soort en niet
met eene var. van llevayana zoude te doen hebben. Dat de onder vleugelrand
bij het exemplaar van d e G r a a f iets meer zwartachtig dan de
bruinere grondkleur i s , is zeker een gevolg van meerdere afvlieging en
beduidt niets.
Ik acht het zeer interessant van het voornaamste hier vermelde in de
beschrijving van Sepp gewag te maken, en hoop dat het nog tijdig
genoeg moge zijn.
LOBESIA ARTEMISIANA, ZELL.
P laat 35. F ig. 1—12.
Zeller, Isis voor 1847, bl. 27.
i Stettiner Entomol. Zeitung, 1847, bl. 282.
HEBRiCH-ScHäEFER, Syst. ßcarb. der Schm. v. Eur, IV. bl. 217. fig. 184.
Lederer, Wiener Ent. Monatschr. III. bl. 328.
Heinemann, Schmett. Deutschi, und d. Schweiz, 2e Abtb. D. I. p. 136.
Op den 10aen Mei 1861 ving ik bij Rotterdam, op eene onbebouwde
plek, eene Tortrix, die bij onderzoek bleek de Serieoris artemisiana van
Ze l l e r te zijn. Daar dit, voor zoo ver ik wist, het eerste voorbeeld
van het voorkomen dezer soort hier te lande was, zorgde ik er voor
in het volgende jaar de vliegplaats tijdig te bezoeken, ten einde zoo
mogelijk meer voorwerpen te verkrijgen. Met dat doel begaf ik mij reeds
tegen de helft der maand April derwaarts, omdat ik veronderstelde,
daar het weder in het voorjaar van 1862 zooveel warmer was dan in
dat van 1861, en ook omdat het gevangen exemplaar reeds tamelijk
afgevlogen was, dat wanneer de soort daar weder mogt voorkomen,
zij wel vroeger dan Mei zoude te vinden zijn, Na een paar vergeefsche
gangen den 22st(iI1 April op de vliegplaats komende, had ik het genoegen
den gezochten vlinder weder aan te treffen. Het was ’s namiddags tus-
schen 1 en 2 u ur, en de zon scheen helder. Een aantal voorwerpen
vlogen ongeveer eene halve Ned. El boven den grond, op eene plek
van naauwelijks 20 Ned. El in het vierkant; daar huiten was, schoon
de aard van het terrein en de plantengroei dezelfde bleef, geen enkele
vlinder te ontdekken. Eenige voorwerpen die ik ving, bewezen mij
door hunne gaafheid, dat zij nog niet lang geleden waren uitgekomen.
Op de twee volgende dagen, waarop het weder hetzelfde bleef, waren,