
CA RA M IN A CUBICULARIS, W. V.
Plaat 8 Fig. 1—10.
Hübneb, Samml. Eur. Schmett. Noct. Tab. 89. f. 417.
Treitschke, Schmett. v. Eur. V, 2, bl. 251.
Güen^e, Spêc. gén. des Lêpid. V, p„ 251, No. 406.
Hoezeer Caradrina cubicularis voor vele jaren aan mij bekend geworden,
en door mij reeds in mijne jeugd te Amsterdam meermalen
binnenshuis gevangen was, waren mij evenwel de rupsen, uit welke zij
voortkomt, steeds onbekend gebleven. In *t laatst van Julij 1840 echter
eenige dezer vlinders mede binnenshuis te Empe gevangen hebbende,
had ik het genoegen daarvan eenige eijeren te verkrijgen, die rond en
wit van kleur waren en door mij afgebeeld zijn bij fig. 1. Omstreeks
de helft der maand Augustus kwamen uit deze eijeren de jonge rupsjes
te voorschijn, welke ik , eenige dagen later, in haren eenigzins spannenden
gang, bij fig. 2 heb afgeteekend. Onzeker welke de spijze
dezer diertjes was, legde ik haar verschillende soorten van bij huis
groeijende kruiden of planten voor, uit welke zij gemeene Steen-raket
(\Erysimum officinale) verkozen, met welke plant ik hen dan ook tot
hunne volwassenheid voedde, ofschoon ik mij echter overtuigd houde
dat de rups ook wel andere planten of gewassen tot voedsel zal g e bruiken.
Tot aan de tweede vervelling had bij deze rupsjes geene
merkbare verandering van kleur of teekening plaats, gelijk blijkt uit
fig. 3 , naar eene derzelve vervaardigd; doch na de derde vervelling,
die op den 3en September plaats greep, deed zich eenige meerdere
afwisseling van kleuren op; terwijl zij ook merkelijk in grootte toenamen
en aldra volwassen waren, waarvan fig. 4 eene afbeelding geeft.
Steeds bevonden zich mijne rupsen (van welke ik evenwel slechts twee
in *t leven had mogen behouden) over dag in een’ staat van diepe
rust, houdende den kop bijna geheel onder den voorsten ring verbor