
NEPTICULA TEIMACULELLA, Haw.
Plaat 40. Pig. 1—8.
Hawobth , L e p id o p te r a b r i ta n n i c a , Pars IV , p. 5 8 3 , n°. 82.
Zelleb, in I s i s voor 1 8 3 9 , bl. 215 (B u fe lla ).
> L in n a e a E n to m . III . bl. 328 (B u feU a ).
Fbey, T in e ë n u . P te r o p h . d . S c h w e i z , bl. 381.
• L in n a e a E n to m . X I, bl. 404.
Statuten , In s e c ta b r i ta n n i c a , T in e in a , bl. 301.
> N a tu r a l H is to r y o f the T in e in a , I . Nept. Pars. I , p. 216.
PI. Y I , fig. 1.
Heeeich-Scheffer, S y s t . B e a r b . d e r S c hm . v . E u r o p a , V. p . 358.
pi. 10 6 . fig. 843 { R u f e l la ) .
Het uiterst kleine ei heeft ongeveer den vorm van eenen halven
bol. De omtrek is echter niet zuiver rond, maar een weinig langwerpig.
Het is zeer glad en doorschijnend, en heeft eene okergele kleur.
Wanneer het door het rupsje verlaten is , wordt het bruin en heeft dan
een metaalachtig uiterlijk.
De volwassen rups is 5 Ned. streep lang, bijna holrond, naar achteren
verdund. Haar staarteinde loopt spits u it. Zij heeft een’ zeer
platten kop. Hare huid is zeer glad, eenigzins kleverig, en hier en
daar met enkele zeer fijne haren bezet. Zij mist, gelijk alle rupsen
van dit geslacht, de hoornachtige voorpooten, die wij bij andere
soorten aantreffen, doch heeft daarentegen achttien valsche pooten,
welke weinig ontwikkeld en niet meer dan uitsteeksels der huid zyn,
daar zij niet van haakjes zijn voorzien. Ieder segment heeft een paar
dier pooten met uitzondering van het eerste en het laatste. Het derde
paar is echter nog minder ontwikkeld dan de overigen. De kleur der
rups is eenigzins groenachtig geel. De kop is licht bruin; de mond-
deelen donkerbruin. Het voedingskanaal is door de huid heen
zigtbaar en vertoont zich als eene donkere grijsgroene streep. De jonge
rups is flaauwer, lichtgeel gekleurd.
De pop is 2,5 Ned. streep lang, kort, gedrongen, met uitstekende
uitgetande kantrigchels en puntig kopschild. De scheeden der vleugels,
sprieten en pooten zijn duidelijk zigtbaar , doch reiken niet verder dan
het achterlijf. Dit laatste eindigt stomp en is niet voorzien van eenige
haren, haakjes of knopjes.
De scheeden der sprieten en het achterlijf zijn grijsachtig g e e l; de
vleugelscheeden zwart, aan de basis en aan de punt lichtgeel. Het kopschild
is okergeel; de scheeden der pooten grijsgeel, met bruine vlekken
op de scheenen. Het ruggeschild is blinkend zwart.
De vlinder heeft 5,5 Ned. streep vlugt. Hij is gedrongen en sterk gebouwd.
De ronde, eenigzins stompe kop is van boven en van voren met een
sterken haarbos bezet. De voelertjes zijn zeer ontwikkeld. Die
van de onderlip zijn sikkel vormig gebogen en staan met hun spits uit-
loopend eindlid naar boven. Die van de onderkaak zijn veel grooter,
hangen naar beneden en hebben een meer afgerond eindlid. De zuiger
ontbreekt. De sprieten zijn zeer kort en dik. Zij reiken ter naauwer-
nood tot aan het midden der vleugels, en bestaan uit bijna ronde leedjes,
die van fijne haartjes zijn voorzien. Het worteilid is langwerpig,
zeer verdikt en buitengewoon behaard , waardoor de groote zwarte oogen
voor het grootste gedeelte bedekt worden.
Het borststuk, het achterlijf en de pooten zijn kort en sterk gebouwd,
de scheenen der achterpooten met lange haren bezet.
De bovenvleugels zijn kort en vrij breed. Zij zijn met grove schubben
bedekt en hebben lange franjes, vooral in den achterhoek.
De ondervleugels zyn lynlancetvormig met zeer lange franjes.
De mannelijke vlinder heeft den haarbos van den kop okergeel, de
voelertjes grijsgeel, de sprieten bruin, hun worteilid wit, het borststuk
donkerbruin, aan de zijden vuil wit. Het achterlijf is oranje; de pooten
lichtgrijs; de scheenen oranje. De bovenvleugels zijn donkerbruin; van
de basis tot aan het midden loopt eene breede roomkleurige streep, die
noch den voorrand, noch den binnenrand raakt. Op twee derde der
vleugellengte staan twee driehoekige vlekken van dezelfde kleur tegen
over elkander. Zij rusten met hare basis de eene op den voorrand, de
andere op den binnenrand. De franjes zijn lichtgeel, in den achterhoek
grijs. De ondervleugels zijn aan de basis lichtgeel, aan de punt grijs;