
LITHOCOLLETIS FAGINELLA, MANN.
Plaat 30. Fig. 1—6, beneden.
Herrich-Schaeffer, S y s t . B e a r h . d e r S c hm , v . ' E u r o p a . Tab. 101. Fig.
783, F a g ico le lla • Fig. 777 en 778, P h egophage lth.
Zeller, L i n n . E n t . I . pag. 204, Anm. 3 P om o n c lla ,
Stainton, N a t . H i s t • o f the T in . pag. 148.
F rey, D ie T in e e n u n d P t e r . d e r S c h w e iz , pag. 344.
De overeenkomst tusschen deze soort in de voorgaande is , wat de
teekening van den vlinder betreft, zoo groot, dat wij, zoo wij ook
«ene beschrijving van dezen wilden geven, noodzakelijk in een aantal
herhalingen zouden vervallen, die wy meenen aan onze lezers te kunnen
besparen, zonder aan de vereischte naauwkeurigheid te kort te doen.
Wij verwijzen dus naar onze afbeelding en zullen tevens de voornaamste
kenteekens van verschil opgeven, die wij tusschen beide vlinders opmerkten
, wa'ardoor wij ons doel volkomen zullen bereiken en eene
noodelooze langwijligheid ontgaan.
Uit deze wijze van behandeling v o lg t, dat wij deze bijdrage ditmaal,
tegen onze gewoonte, met de beschouwing van het insect in zijnen volmaakten
toestand zullen aanvangen.
De grootte van den vlinder (fig. 5 en 6) komt nagenoeg met die van
li tli . pomifoliella overeen en bedraagt ongeveer 1 N. D. o f iets minder,
de kleur der bovenvleugels is echter lichter en meer grijsachtig dan
bij genoemde soort; de middel- of basaalstreep is hier geheel wit, slechts
zeer zelden aan de bovenzijde en dan nog zeer zwak donker gerand;
van eene met zwart verdonkerde ruimte op het midden der bovenvleugels,
die bij Pomifoliella en vooral bij de mannetjes steeds zeer duidelijk
is , ziet men bij onze tegenwoordige soort niets of slechts sporen.
Bovendien bestaat er éenig verschil in den vorm van de eerste onder-
randsvlek, die bij de voorgaande soort veel sterker omgebógen is; het
voornaamste kenteeken echter schijnen ons de achterpooten op te leveren,
die'bij Pomifoliella met donkere vlekjes voorzien, bij Faginella daarentegen
geheel eenkleurig, licht-grijs zijn. Meer kenmerken van verschil,
die werkelijk stand houden, gelooven wij niet te kunnen opgeven,
vooral niet zoo wij in aanmerking nemen, dat zelfs bij de vlindertjes van
beide soorten onderling kleine afwijkingen voorkomen, zoo wel ten
aanzien van de lengte der basaalstreep als van den vorm en de grootte
der vlekken, die alligt als soortskenmerken zoude kunnen aangenomen
•worden en tot menige dwaling aanleiding geven.
Ze l l e r , aan wien M ann exemplaren zijner Faginella tpezond, bragt
dezen als variëteiten tot zijne Pomonella; ook moet men, wanneer men
zijne beschrijving dezer soort le est,: erkennen dat er nagenoeg geen verschil
tusschen beiden bestaat, en gissen dat eene der voornaamste redenen
waarom men deze van elkander scheidde, waarschijnlijk grootendeels op
het verschillend voedsel der rupsjes gegrond is. Niettemin hebben
F r e t , H e r r ic h -S c h a e f f e r en S tainton geoordeeld Faginella als eene
eigene soort te moeten aannemen en is het dan ook op hun gezag dat
wij onzen vlinder met dien naam bestempelden. Dat onze plaat werkelijk
de echte.. Faginella voorstelt, is ontwijfelbaar, daar wij, om te
dien oprigte volkomen zekerheid te verkrijgen, eenige exemplaren aan
M ann opzonden, die door dezen als zoodanig erkend werden.
De rupsjes leven op de onderzijde der beukenbladeren tusschen de
aderen, onder kleine spinsels, die eerst groen zijn en later eene bruine
kleur aannemen (zie fig. 2 ). Het is niet zeldzaam op hetzelfde blad soms
vier en meer dier spinseltjes aantetreffen. Zij worden naarmate van hare
behoeften door het rupsje vergroot, dat het uitgeknaagde gedeelte van
het blad zamentrekt en daardoor eene plooi vormt, die in het midden
eene verdikking heeft en eene ruime woning aanbiedt voor het diertje,
dat daar binnen leeft, zich voedt en eindelijk verpopt, terwijl ook de
zwarte uitwerpselen onder hetzelfde spinsel bijeen blijven.
Het 14-pootige rupsje (zie fig. 1) dat naauwelijks 5 streep lang is ,
heeft een lichtbruin-geel kopje, dat aan de zijden bruiner en van
twee donkere vlekjes' voorzien is; het is iets spitser dan dat van Quer*
cifoliella en schijnt ingetrokken door het eerste lid heen; het 2de en 84.
lid zijn de grootstcn. Vervolgens loopt het ligchaam naar achteren smal
toe en ziet men, bij vergrooting, op de' vrij duidelijk ingesneden leden